maken Dutch - Japanese

1.


2.

  • Dutchproduceren, maken


3.


4.


5.

  • Dutchbekvechten, ruzieën, ruzie maken, redetwisten, twisten

  • Japanese言い争う


6.


7.

  • Dutchafmaken, met de grond gelijk maken


8.


9.

  • Dutchverlegen maken, in verlegenheid brengen

  • Japanese困らせる


10.

  • Dutchopspringen,bokkesprong maken


11.

  • Dutchcheckverdienen, checkwinst maken, checkprofiteren


12.

  • Dutchduidelijk maken, te kennen geven


13.

  • Dutchvingerafdrukken nemen/maken


14.


15.

  • Dutchwekken, wakker maken

  • Japanese起こす


16.

  • Dutchannuleren, ongeldig maken


17.


18.


19.


20.


21.


22.

  • Dutchniet ter zake doen, er niks mee te maken hebben, irrelevant, onbelangrijk

  • Dutchniet ter zake doen, er niks mee te maken hebben, irrelevant, onbelangrijk


23.


24.

  • Dutcheen fout vergissing maken, zich vergissen

  • Japanese間違える


25.

  • Dutchbevlekken, vlek


26.

  • Dutchklinken, geluid maken, toon voortbrengen

  • Japanese鳴る


27.


28.

  • Dutchplagen, belachelijk maken


29.


30.


31.


32.


33.

  • Dutchbemind maken, in het gevlei komen

  • Japanese満たす


34.

  • Dutchwekken, wakker maken

  • Japanese起こす


35.

  • Dutchproduceren, maken

  • Japanese生産


  • Dutchproduceren, maken


36.


37.

  • Dutchontmantelen, onschadelijk maken


38.

  • Dutchglad gladstrijken, afvlakken


39.


40.


41.


42.

  • Dutchnat maken,bevlekken


43.

  • Dutchverdonkeren, donker maken


44.

  • Dutchnoodzaken, noodzakelijk maken


45.


46.

  • Dutchdrijven, maken


47.

  • Dutchcheckduiken, checkduikvlucht


  • Dutcheen schwalbe maken, een fopduik maken, fopduiken

  • Japaneseneeded


48.

  • Dutchplezier maken, dollen, pret maken, keten, rollebollen

  • Japanese浮かれ騒ぐ


49.

  • Dutchverschijnen, zijn opwachting maken, haar opwachting maken, optreden


50.


51.


52.


53.

  • Dutchlheimelijk zich stilletjes uit de voeten maken, zijn biezen pakken


54.


55.


56.


57.


58.

  • Dutchopeisen, aanspraak maken op


59.


60.


61.


62.

  • Dutchcomfort verschaffen, het gemakkelijk maken


63.


64.

  • Dutchannuleren, vernietigen, ongedaan maken

  • Japanese取り消す


65.

  • Dutchverkennen, exploreren, op/een ontdekkingsreis gaan naar/maken in

  • Japaneseneeded


66.

  • Dutchcheckschetsen, checkin 't klad maken


  • Dutchwetsontwerp


67.

  • Dutchbezwaar hebben, protesteren, bezwaar maken


68.


69.


70.

  • Dutchpromotie maken, promoveren, bevorderen

  • Japanese増進させる


  • Dutchpromoten (barbarism), bekend maken


71.


72.

  • Dutchvan een mug een olifant maken, (Flanders also) van een muis een olifant maken


73.


74.

  • Dutcheen fout maken, in de fout gaan


75.


76.


77.


78.


79.

  • Dutchstoren, ergeren, kwaad maken

  • Japaneseneeded


80.


81.

  • Dutchvoortbrengen, genereren, scheppen, maken


82.


83.





English translator: Dutch Japanese maken  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare