naar Dutch - German
1.
-
Dutchblijkbaar, kennelijk, naar het schijnt
-
Germanangeblich, vorgeblich, anscheinend
2.
-
Dutchnaar buiten gaan
-
Germanhinausgehen, qualifierde
3.
-
Dutchbekijken, kijken
-
Germansehen, anschauen
4.
5.
-
Dutchnaar
-
Germanzu, nach (in this sense only used for and sole preposition option for constructions without articles, i.e. general directions (e.g. up, west), most countries and cities etc. and nachhausede
6.
-
Dutchcheckbekijken, checkkijken naar, checkopletten
-
Germanbeobachten
7.
-
Dutchuitzien (+naar)
-
Germanerwarten
8.
-
Dutchuitzien (+naar)
-
Germanerwarten
9.
10.
-
Dutchaan
-
Germanan etw. appelieren
-
Dutchverwijzen naar
11.
-
Dutchnaar
-
Germanzu, nach
12.
-
Dutchnaar
-
Germanzu, nach
13.
14.
15.
-
Dutchverzorgen, behartigen, naar omkijken
-
Germankümmern
16.
17.
-
Dutchin het rond, naar alle kanten, buitenshuis
-
Dutchin het buitenland, buitenland
-
Germanim Ausland
18.
-
Dutchzich conformeren met, zich richten naar
19.
-
Dutchvan de ene kant naar de andere, dwars over
-
Germanquer
20.
21.
-
GermanBackslash
22.
-
Dutchbegeren, hunkeren, verlangen, smachten (naar)
-
Germanbegehren
23.
-
Dutchnaar
-
Germanzu, nach (in this sense only used for and sole preposition option for constructions without articles, i.e. general directions (e.g. up, west), most countries and cities etc. and nachhausede
24.
-
Dutchnaar
-
Germannach, zu, in Richtung
25.
-
Dutchafronden
26.
-
Dutchnaar achter, achteruit
-
Germanachteraus
27.
-
Dutchsmachten, zuchten, verlangen (naar)
-
Germansich sehnen, verlangen, vermissen
28.
-
Dutchzich schikken naar, zich neerleggen bij
-
Germaneinhalten
29.
30.
-
Dutchtot aan, naar
-
Germanbis zu
31.
-
Dutchnaar, volgens
32.
-
Dutchleiden naar
33.
34.
-
Dutchnaar mijn mening
-
Germanmeiner Meinung nach, meines Erachtens
35.
-
Dutchverkennen, exploreren, op/een ontdekkingsreis gaan naar/maken in
-
Germanerforschen
36.
-
Dutchuitkijken naar, ernaar uitkijken o, verheugen zich op
-
Germanerwarten, sich
37.
-
Dutchnaar/op waarde schatten, waarderen
-
Germanzu schätzen wissen
38.
-
Dutch(naar) boven komen, naar buiten komen, zich vertonen, zich voordoen, blijken
-
Germanentstehend
39.
-
Dutchruiken naar
40.
-
Dutchnaar voren brengen, tevoorschijn halen
-
Germancheckvortbringen
41.
42.
43.
-
Dutchnaar verluidt
English translator: Dutch German naar Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare