<>

naar Dutch - Czech

1.

  • Dutchblijkbaar, kennelijk, naar het schijnt


2.


3.

  • Czechdívat se na, prohlížet si

  • Dutchbekijken, kijken


4.


5.

  • Czechk, ke, ku, do

  • Dutchnaar


6.

  • Czechdívat se, sledovat

  • Dutchcheckbekijken, checkkijken naar, checkopletten


7.


8.


9.


10.


11.


12.


13.


14.


15.

  • Dutchverzorgen, behartigen, naar omkijken


16.


17.

  • Dutchin het rond, naar alle kanten, buitenshuis


  • Czechv zahraničí

  • Dutchin het buitenland, buitenland


18.

  • Dutchzich conformeren met, zich richten naar


19.

  • Dutchvan de ene kant naar de andere, dwars over


20.


21.


22.

  • Dutchbegeren, hunkeren, verlangen, smachten (naar)


23.

  • Czechk, ke, ku, do

  • Dutchnaar


24.

  • Czechk, směrem k

  • Dutchnaar


25.


26.

  • Dutchnaar achter, achteruit


27.


28.

  • Dutchzich schikken naar, zich neerleggen bij


29.

  • Czechpo, podle

  • Dutchnaar


30.

  • Czechaž k

  • Dutchtot aan, naar


31.

  • Dutchnaar, volgens


32.


33.


34.

  • Czechpodle mého mínění, podle mého názoru, podle mě

  • Dutchnaar mijn mening


35.

  • Dutchverkennen, exploreren, op/een ontdekkingsreis gaan naar/maken in


36.

  • Czechtěšit se

  • Dutchuitkijken naar, ernaar uitkijken o, verheugen zich op


37.

  • Czechcenit, oceňovat

  • Dutchnaar/op waarde schatten, waarderen


38.

  • Dutch(naar) boven komen, naar buiten komen, zich vertonen, zich voordoen, blijken


39.


40.

  • Dutchnaar voren brengen, tevoorschijn halen


41.


42.


43.





English translator: Dutch Czech naar  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare