naar Dutch - Esperanto
1.
-
Dutchblijkbaar, kennelijk, naar het schijnt
2.
-
Dutchnaar buiten gaan
3.
-
Dutchbekijken, kijken
4.
-
Dutchbeneden
-
Esperantomalsupren, suben
-
Dutchbeneden
-
Esperantosuden
-
Dutcha, beneden
-
Esperantosub -n qualifier
5.
6.
-
Dutchcheckbekijken, checkkijken naar, checkopletten
7.
-
Dutchuitzien (+naar)
8.
-
Dutchuitzien (+naar)
9.
-
Dutchbeneden
-
Esperantomalsupren, suben
-
Dutchbeneden
-
Esperantosuden
-
Dutcha, beneden
-
Esperantosub -n qualifier
10.
-
Dutchaan
-
Dutchverwijzen naar
11.
-
Dutchnaar
12.
-
Dutchnaar
13.
-
Dutchbeneden
-
Esperantomalsupren, suben
-
Dutchbeneden
-
Esperantosuden
-
Dutcha, beneden
-
Esperantosub -n qualifier
14.
-
Dutchbeneden
-
Esperantomalsupren, suben
-
Dutchbeneden
-
Esperantosuden
-
Dutcha, beneden
-
Esperantosub -n qualifier
15.
-
Dutchverzorgen, behartigen, naar omkijken
-
Esperantoflegi
16.
-
Dutchbeneden
-
Esperantomalsupren, suben
-
Dutchbeneden
-
Esperantosuden
-
Dutcha, beneden
-
Esperantosub -n qualifier
17.
-
Dutchin het rond, naar alle kanten, buitenshuis
-
Dutchin het buitenland, buitenland
18.
-
Dutchzich conformeren met, zich richten naar
19.
-
Dutchvan de ene kant naar de andere, dwars over
20.
-
Dutchbeneden
-
Esperantomalsupren, suben
-
Dutchbeneden
-
Esperantosuden
-
Dutcha, beneden
-
Esperantosub -n qualifier
21.
22.
-
Dutchbegeren, hunkeren, verlangen, smachten (naar)
-
Esperantodeziri
23.
24.
25.
-
Dutchafronden
26.
-
Dutchnaar achter, achteruit
27.
28.
-
Dutchzich schikken naar, zich neerleggen bij
29.
-
Dutchnaar
30.
-
Dutchtot aan, naar
-
Esperantoĝis
31.
-
Dutchnaar, volgens
32.
-
Dutchleiden naar
33.
-
Dutchbeneden
-
Esperantomalsupren, suben
-
Dutchbeneden
-
Esperantosuden
-
Dutcha, beneden
-
Esperantosub -n qualifier
34.
-
Dutchnaar mijn mening
-
Esperantomiaopinie
35.
-
Dutchverkennen, exploreren, op/een ontdekkingsreis gaan naar/maken in
36.
-
Dutchuitkijken naar, ernaar uitkijken o, verheugen zich op
37.
-
Dutchnaar/op waarde schatten, waarderen
38.
-
Dutch(naar) boven komen, naar buiten komen, zich vertonen, zich voordoen, blijken
39.
-
Dutchruiken naar
40.
-
Dutchnaar voren brengen, tevoorschijn halen
41.
42.
-
Dutchbeneden
-
Esperantomalsupren, suben
-
Dutchbeneden
-
Esperantosuden
-
Dutcha, beneden
-
Esperantosub -n qualifier
43.
-
Dutchnaar verluidt
English translator: Dutch Esperanto naar Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare