elkaar Dutch - French
1.
-
Dutch(op elkaar) rijmen
2.
-
Dutchin elkaar zetten
-
Frenchassembler, rassembler
3.
-
Dutchuit elkaar vallen, verbrokkelen, verkruimelen
-
Frenchs'effondrer
4.
-
Dutchelkaar
-
Frenchl'un l'autre, les uns les autres
-
Dutchelkaar
-
Frenchl'un l'autre, les uns les autres
5.
-
Dutchin elkaar krimpen
6.
-
Dutchin elkaar flansen
-
Frenchpréparer vite fait
7.
-
Dutchovereind, achter elkaar
-
Dutchachter elkaar
-
Frenchintègre
8.
-
Dutchwijd uiteen, ver van elkaar
9.
-
Dutchinterageren, elkaar in wisselwerking zijn met
-
Frenchinteragir
10.
-
Dutchcheckin elkaar haken
11.
-
Dutchin elkaar duiken
-
Frenchrecroqueviller
12.
-
Dutchbijeen, bij elkaar
-
Dutchchecksamen, checktezamen, checkbijeen, qualifiernl
13.
-
Dutchzij aan zij, naast elkaar
-
Frenchcôte à côte
14.
-
Frenchjuxtaposer
15.
-
Dutchsamenstellen, bij elkaar flansen
-
Frenchconcocter
16.
English translator: Dutch French elkaar Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare