<>

begin Dutch - Arabic

1.


2.


3.


4.


5.


6.

  • Arabicإِلَى, عَلَى

  • Dutchnaar


7.


8.


9.


10.


11.


12.

  • Dutchop het punt staan te, eraan beginnen, aan de slag schieten


13.


14.

  • Dutchmaturiteit, geslachtsrijpheid, volwassenheid, wasdom


15.


16.

  • Dutchcheckinitieel, checkaanvankelijk, checkbegin


  • Dutchcheckinitieel, checkeerste, checkbegin


  • Arabicحَرْف أَوَّلِيّ

  • Dutchbeginletter, initiaal, qualifiernl


17.


18.


19.

  • Dutchab initio, vanaf het begin


20.


21.


22.

  • Dutchindertijd, in het begin, origineel


23.

  • Arabicإِلَى, عَلَى

  • Dutchnaar


24.

  • Dutchallereerst, in de eerste plaats


25.


26.


27.

  • Dutchbeginnen, starten


28.


29.

  • Arabicأَزْهَرَ, إِزْدَهَرَ

  • Dutchbloeien, openbloeien


30.


31.


32.

  • Arabicاقلاع, اقلاع

  • Arabicاقلاع, اقلاع


33.


34.

  • Arabicneeded

  • Dutchaan de gang gaan met, doorgaan

  • Arabicneeded

  • Dutchaan de gang gaan met, doorgaan


35.

  • Arabicبَدَأَ, imperfect: يَبْدَأُ

  • Dutchbeginnen, aanvangen


36.

  • Dutchaanspreken, ter sprake brengen, aankaarten


37.


38.


39.

  • Dutchin brand steken, aansteken





English translator: Dutch Arabic begin  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare