steken Dutch - Spanish

1.


2.


3.


4.

  • Dutchirriteren, steken, woekeren


5.


6.

  • Dutchboren, steken


7.

  • Dutchbranden, irriteren, prikken, steken


  • Dutchirriteren, steken, op de heupen werken

  • Spanishcheckpicar, checkirritar, checkprovocar


8.


9.

  • Dutchverpakken, inpakken, in een zak stoppen, in een zak steken (may be Belgian)


10.

  • Dutchin brand steken, aansteken

  • Spanishpegar fuego a, encender, alumbrar


11.





English translator: Dutch Spanish steken  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare