steken Dutch - German
1.
2.
-
Dutchsteken
3.
-
Dutchin de schede steken, terugtrekken
-
Germanummanteln
-
Dutchin de schede steken
-
Germancheckumhüllen
4.
-
Dutchirriteren, steken, woekeren
5.
-
Germanstechen, beißen
-
Dutchchecksteken
6.
-
Dutchboren, steken
-
Germanschnüffeln
7.
-
Dutchbranden, irriteren, prikken, steken
-
Dutchirriteren, steken, op de heupen werken
8.
-
Dutchblijven steken
-
Germansteckenbleiben, stocken
9.
-
Dutchverpakken, inpakken, in een zak stoppen, in een zak steken (may be Belgian)
10.
-
Dutchin brand steken, aansteken
-
Germananzünden, entzünden
11.
-
Dutchin de schede steken
-
Germanin die Scheide stecken
-
Germancheckumhüllen
English translator: Dutch German steken Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare