leuk Dutch - Polish
1.
-
Dutchkijken
-
Polishpatrzeć
-
Dutchlijken (+ uitzien (+
-
Polishwyglądać
-
Dutchzoeken
-
Dutchuitzien (+
-
Dutchblik
-
Dutchuitzichtstijl
-
Polishwygląd
-
Dutchblik
2.
-
Dutchkijken
-
Polishpatrzeć
-
Dutchlijken (+ uitzien (+
-
Polishwyglądać
-
Dutchzoeken
-
Dutchuitzien (+
-
Dutchblik
-
Dutchuitzichtstijl
-
Polishwygląd
-
Dutchblik
3.
-
Dutchleuk, aangenaa, fijn
-
Polishmiły, przyjemny
4.
-
Dutchaardig, leuk, lie, mooi, prettig
-
Polishmiły
5.
-
Dutchleuk, geestig, guitig, olijk
-
Polishurzekający
6.
-
Dutchplezierig, leuk, lollig, plezant (Flanders)
7.
-
Dutchhouden van, graag hebben, lusten, graag lusten, leuk vinden
-
Polishlubić
-
Dutchgraag hebben, graag zien, zich aangetrokken voelen tot, leuk vinden
-
Polishpodobać się qualifier
8.
-
Dutchplezierig, leuk, lollig, plezant (Flanders)
9.
-
Dutchleuk,nuttig,vlot
English translator: Dutch Polish leuk Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare