laat Dutch - Latin
1.
-
Dutchlaat maar, uitmaken
-
Dutchlaat maar
2.
-
Dutchzou/zouden (past tense of zullen)
3.
-
Dutchlaat, late
-
Latintardus
-
Dutchlaat, late
-
Latintardus
-
Dutchlaat, late
-
Latintardus
-
Latintardatus, tardatum
-
Dutchlaat
-
Latintarde
4.
-
Dutchte laat
5.
-
Dutchlaat me met rust
-
Dutchlaat me met rust
6.
7.
-
Dutchtingieter
-
Latinfaber stannicus
8.
-
Dutchbeurs
9.
-
Dutchoorzaakaanleiding
-
Latincausa
10.
-
Dutchleef en laat leven
11.
-
Dutchverlaten, achterlaten
-
Latindiscedo, descisco
-
Dutchweggaan, vertrekken
-
Latinexeō, abeo, abambulo, decedo, discedo, proficiscor,
-
Dutchcheckover zijn, checkoverblijven, checklaten
-
Latincheckrelinquo
12.
-
Dutchhorige, laat, lijfeigene, serf
13.
-
Dutchvroeg of laat
-
Latinserius ocius
-
Dutchvroeg of laat
-
Latinserius ocius
14.
English translator: Dutch Latin laat Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare