machen Dutch - Korean
1.
-
Dutchwakker maken, wekken
-
Korean깨우다
2.
-
Dutchreinigen
3.
-
Dutchconserveren
4.
-
Dutchsolo
5.
-
Dutchongedaan maken, tenietdoen, ontdoen
-
Dutchlosmaken
6.
-
Dutchverlegen maken, in verlegenheid brengen
-
Korean난처하다
7.
-
Dutchscoren
8.
-
Dutchhandelen
9.
-
Dutchgrappen, grappenmaken
-
Korean농담하다
10.
-
Dutchlawaaigeluid
-
Korean소음
11.
-
Dutchintrekken, herroepen
12.
-
Korean구애하다
13.
-
Dutchontkrachten,verzwakken
14.
-
Dutchcomplimenteren, een compliment geven
15.
-
Korean구애하다
16.
17.
-
Dutchherdoen
18.
-
Dutchwakker maken, wekken
-
Korean깨우다
19.
-
Dutchoverbodig omzeilen
20.
-
Dutchheiligen
21.
-
Dutchhandelen
22.
-
Dutcheen fout vergissing maken, zich vergissen
23.
-
Dutchbang beangstigen
24.
-
Dutchopwinden, heet worden
25.
-
Dutcheen buiging maken, zich buigen
-
Korean절하다
-
Koreancheck머리를 숙이다
26.
-
Korean구애하다
27.
-
Dutchplassen, urineren
28.
29.
-
Korean구애하다
30.
-
Korean구애하다
31.
-
Dutchomlopen, omrijden etc.
32.
-
Dutchtenietdoen
33.
-
Dutchhandelen
34.
-
Dutcheen bestek opmaken, een (prijs)offerte doen
35.
36.
-
Korean구애하다
37.
38.
-
Dutchterugtrekken, annuleren, herroepen
39.
-
Dutchbevuilen, bezoedelen
40.
-
Dutchhandelen
41.
42.
-
Dutchop vakantie gaan
43.
-
Dutchdoezelen
44.
-
Dutchneeded
45.
-
Dutchkloppen, zinvol zijn, betekenisvol zijn
-
Dutchkloppen, zinvol zijn, betekenisvol zijn
46.
-
Dutchverbijsteren
47.
-
Dutcheen uitval doen
48.
-
Dutchbeschuldigen, verwijten, wijten
-
Korean비난하다원망하다
49.
-
Koreancheck화나게 하다
-
Koreancheck미치게 하다
50.
-
Dutchfalen
51.
-
Dutchten huwelijk vragen
-
Korean구애하다
52.
-
Dutchknevelen
53.
-
Dutchplezierig, leuk, lollig, plezant (Flanders)
-
Korean즐거운
54.
55.
-
Dutchergeren
56.
-
Dutchbelonen, verlenen, afstaan
57.
-
Dutchgrand écart
-
Korean다리 찢기
58.
-
Dutchwakker maken, wekken
-
Korean깨우다
59.
-
Dutchridiculiseren, belachelijk bespotten
60.
-
Dutchbezorgd zijn, zich zorgen maken
-
Korean걱정하다
61.
-
Dutchpruilen
62.
-
Dutchhet bed opmaken
63.
-
Dutchspringen, wippen, huppen
64.
-
Dutchhet hof maken
65.
-
Dutchhandelen
66.
-
Dutchzich onderdanig
67.
-
Dutchveroorzaken
-
Korean일어나게 하다하게하다
68.
-
Dutchberispen
69.
-
Dutchrechtsomkeert maken
70.
-
Dutchvan een mug een olifant maken, (Flanders also) van een muis een olifant maken
-
Korean침소봉대노승발검
71.
-
Dutchhet hof maken
72.
-
Dutchplezierig, leuk, lollig, plezant (Flanders)
-
Korean즐거운
73.
-
Dutchplassen, pipi
74.
-
Dutchintroduceren, voorstellen
-
Korean소개하다
75.
-
Dutchopeisen, doen gelden
76.
-
Dutchvrijmaken, bevrijden
77.
-
Dutchrond de pot draaien
78.
79.
-
Dutchdesambigueren
80.
-
Korean구애하다
81.
-
Korean구애하다
English translator: Dutch Korean machen Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare