stoppen Dutch - Italian
1.
2.
-
Dutchstoppen, stilstaan, halthouden
-
Italianfermarsi
-
Dutchstoppen, ophouden
-
Italiansmettere
-
Dutchaanhouden, stoppen
-
Italianfermare
-
Dutchstoppen, beëindigen, afbreken
-
Italianfermare, far smettere
-
Dutchverblijven, blijven, stoppen
-
Italianfermarsi
-
Dutchlangsgaan, stoppen
3.
-
Italianostacolare
-
Italiantirarsi indietro
4.
-
Dutchstoppen, afbreken, onderbreken
5.
-
Dutchstoppen, stilstaan, halthouden
-
Italianfermarsi
-
Dutchstoppen, ophouden
-
Italiansmettere
-
Dutchaanhouden, stoppen
-
Italianfermare
-
Dutchstoppen, beëindigen, afbreken
-
Italianfermare, far smettere
-
Dutchverblijven, blijven, stoppen
-
Italianfermarsi
-
Dutchlangsgaan, stoppen
6.
-
Dutchknippen, stoppen
7.
-
Dutchdoen stoppen in een vroegtijdig stadiu, voortijdig afbreken
-
Dutchannuleren, aborteren, stoppen, afbreken
-
Italianinterrompere, fermare
8.
-
Dutchknippen, stoppen
9.
-
Dutchstoppen, stilstaan, halthouden
-
Italianfermarsi
-
Dutchstoppen, ophouden
-
Italiansmettere
-
Dutchaanhouden, stoppen
-
Italianfermare
-
Dutchstoppen, beëindigen, afbreken
-
Italianfermare, far smettere
-
Dutchverblijven, blijven, stoppen
-
Italianfermarsi
-
Dutchlangsgaan, stoppen
10.
-
Dutchstoppen, onderbreken, stil houden
11.
-
Dutchstoppen
-
Italianrammendare
12.
-
Dutchophouden met, stoppen (met), opgeven
-
Italiansmettere, abbandonare
13.
-
Dutchknippen, stoppen
14.
-
Dutchstoppen, stuiten
15.
-
Dutchstoppen, hinderen, stelpen
-
Italianarrestare
16.
-
Dutchverpakken, inpakken, in een zak stoppen, in een zak steken (may be Belgian)
English translator: Dutch Italian stoppen Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare