<>

stoppen Dutch - Czech

1.

  • Czechzastavit

  • Dutchstoppen, stilstaan, halthouden


  • Czechskončit

  • Dutchstoppen, ophouden


  • Czechzastavit

  • Dutchaanhouden, stoppen


  • Czechukončit

  • Dutchstoppen, beëindigen, afbreken


  • Czechzůstat

  • Dutchverblijven, blijven, stoppen


  • Czechpobývat

  • Dutchlangsgaan, stoppen


2.

  • Dutchstoppen, afbreken, onderbreken


3.

  • Czechzastavit

  • Dutchstoppen, stilstaan, halthouden


  • Czechskončit

  • Dutchstoppen, ophouden


  • Czechzastavit

  • Dutchaanhouden, stoppen


  • Czechukončit

  • Dutchstoppen, beëindigen, afbreken


  • Czechzůstat

  • Dutchverblijven, blijven, stoppen


  • Czechpobývat

  • Dutchlangsgaan, stoppen


4.

  • Dutchknippen, stoppen


5.

  • Dutchdoen stoppen in een vroegtijdig stadiu, voortijdig afbreken


  • Dutchannuleren, aborteren, stoppen, afbreken


6.

  • Dutchknippen, stoppen


7.

  • Czechzastavit

  • Dutchstoppen, stilstaan, halthouden


  • Czechskončit

  • Dutchstoppen, ophouden


  • Czechzastavit

  • Dutchaanhouden, stoppen


  • Czechukončit

  • Dutchstoppen, beëindigen, afbreken


  • Czechzůstat

  • Dutchverblijven, blijven, stoppen


  • Czechpobývat

  • Dutchlangsgaan, stoppen


8.

  • Dutchstoppen, onderbreken, stil houden


9.


10.

  • Czechpřestat, skončit

  • Dutchophouden met, stoppen (met), opgeven


11.

  • Dutchknippen, stoppen


12.

  • Dutchstoppen, stuiten


13.

  • Dutchstoppen, hinderen, stelpen


14.

  • Dutchverpakken, inpakken, in een zak stoppen, in een zak steken (may be Belgian)





English translator: Dutch Czech stoppen  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare