echt Dutch - Czech
1.
-
Czechpravý
-
Dutchecht, authentiek, origineel
2.
-
Dutchecht, waar
-
Dutchecht
-
Dutchecht, echte, oprecht
-
Czechskutečný
-
Dutchecht, werkelijk
-
Dutchecht, echte, typisch
-
Dutchcheckecht, checkreëel
3.
-
Dutchessentieel, wezenlijk, echt
4.
-
Dutchpersoonlijk, in het vlees
-
Dutchpersoonlijk, in het vlees
5.
-
Czechv pořádku, ok
-
Dutchaanvaardbaar, acceptabel, in orde, okee, patabel
6.
-
Czechskutečně
-
Dutchwerkelijk, echt
-
Czechopravdu, skutečně
-
Dutchwerkelijk?, echt?
-
Dutchcheckwerkelijk echt
7.
-
Czechbona fide, v dobrém úmyslu
-
Dutchoprecht
-
Czechbona fide, v dobrém úmyslu
-
Dutchoprecht
-
Czechpravý
-
Dutchecht
-
Czechpravý
-
Dutchecht
8.
-
Czechopravdu, doopravdy
-
Dutchwaarlijk, oprecht
-
Czechvážně, opravdu, doopravdy
9.
-
Czechpravý, autentický, originální
10.
-
Dutchabsoluut, werkelijk, echt, beslist, zeker, ontegenzeglijk
11.
-
Czechženit se, brát se
-
Dutchtrouwen, huwen, zich in de echt verbinden
-
Dutchtrouwen, huwen, in de echt verbinden
12.
-
Czechvlastní qualifier
-
Dutchecht, eigenlijk, zel
-
Czechpořádný
-
Dutchecht, degelijk
13.
14.
-
Dutchecht niet, no way
-
Dutchecht niet, no way
15.
-
Dutchecht
16.
-
Dutchecht, reëel, werkelijk
17.
-
Dutchecht, waar
-
Dutchecht
-
Dutchecht, echte, oprecht
-
Czechskutečný
-
Dutchecht, werkelijk
-
Dutchecht, echte, typisch
-
Dutchcheckecht, checkreëel
English translator: Dutch Czech echt Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare