etmek Dutch - Basque
1.
-
Dutchrebelleren, opstaan
2.
-
Dutchaanvaarden, accepteren
3.
-
Dutchslikken
4.
-
Dutchgenezen, helen
5.
-
Dutchmartelen, folteren
6.
-
Dutchrijpen, volwassen worden
7.
-
Dutchontwikkelen
8.
-
Dutchontslag nemen
9.
-
Dutchschertsen
10.
-
Dutchsaboteren
11.
-
Dutchbeschermen
-
Dutchbewaren, in stand houden
12.
-
Dutchoverzien, overschouwen
-
Dutchtoezien op, toezicht houden op, een oog(je) houden op
-
Dutchbekijken, toezien op
13.
-
Dutchbeperken
14.
-
Dutchkijken
-
Dutchcheckzorgen voor, checkopletten
-
Dutchopletten, uitkijken
15.
-
Dutchverdergaan, voortzetten, doorgaan
-
Dutchverdergaan, voortzetten, herbeginnen
16.
-
Dutchverzekeren, afzekeren, beveiligen
-
Dutchverzekeren
17.
-
Dutchontcijferen
18.
-
Dutchopgeven, prijsgeven, overgeven
19.
20.
-
Dutchverhoren, ondervragen, interrogeren
21.
-
Dutchcheckstraffen, checkveroordelen
22.
-
Dutchannexeren, inlijven
23.
-
Dutchsamenwonen met
24.
-
Dutchverraden
25.
-
Dutchcomplimenteren, een compliment geven
26.
-
Dutchopscheppen
27.
-
Dutchadviseren, raadgeven, advies geven
28.
-
Basqueneeded
-
Dutchaanbieden, presenteren, vertonen, voorstellen
29.
-
Basqueborrokatu
-
Dutchvechten, worstelen, qualifiernl
30.
-
Dutchbidden
-
Dutchbidden
-
Basquecheckotoitz egin
31.
-
Dutchoverplaatsen, verplaatsen
-
Dutchcheckoverbrengen
32.
-
Dutchverzekeren
33.
-
Dutchzich beijveren, proberen, nastreven
34.
-
Dutchstimuleren, prikkelen
35.
-
Dutchbevestigen, vaststellen
36.
-
Dutchglimlachen, smuilen
37.
-
Dutchchanten, zingen
38.
-
Dutchin stand houden
39.
-
Dutcherkennen
40.
-
Dutchaansporen, aanporren, manen
41.
-
Dutchvergeven, kwijtschelden, ontheffen, ontslaan van een verplichting
42.
-
Dutchcreëren, scheppen, maken
43.
-
Dutchzweren, een eed afleggen
-
Dutchvloeken, schelden
44.
-
Dutchafraffelen
45.
-
Dutchontkennen
46.
-
Dutchuitgaan, vertrekken
47.
-
Dutchverkrachten
48.
-
Dutchafzonderen
49.
-
Dutchplagen, belachelijk maken
50.
-
Dutchuitroeien
51.
52.
-
Dutchapplaudisseren
53.
-
Dutchuitgeven, uitdelen, verdelen
54.
-
Dutchbeledigen
55.
-
Dutchvergoeden
56.
-
Dutchaanwijzen
57.
-
Dutchherhalen, wederhalen, herdoen, herzeggen
58.
-
Dutchrechtvaardigen
59.
-
Dutchstoren
60.
61.
-
Dutchredetwisten
62.
-
Dutchvermanen
63.
-
Dutchknipogen
64.
-
Basqueonartu, amore eman
65.
-
Dutchvolharden
66.
-
Dutchopgeven, loslaten
-
Dutchopgeven, loslaten, verzaken (ann)
67.
-
Dutchblijven bij, volhouden, met klem beweren, erop staan, aandringen
68.
-
Dutchuitrusten
69.
-
Dutchsplijten
70.
-
Dutchdanken
71.
-
Dutchkleineren, denigreren
72.
-
Dutchgaranderen
73.
-
Dutchaanhalen, citeren
-
Dutcheen bestek opmaken, een (prijs)offerte doen
74.
-
Dutchinprenten
75.
-
Dutchonderscheiden
76.
-
Basquekontrolatu
-
Dutchbesturen, beheersen (in modern usage also
77.
-
Dutchneeded
78.
-
Dutchondersteunen, aanbevelen, goedkeuren, bevestigen
79.
-
Dutchgenoegen nemen
80.
-
Dutchbegrijpen, bevatten
81.
-
Dutchdanken
82.
-
Dutchvloeken
83.
-
Basquealdatu
-
Dutchveranderen, aanpassen
84.
-
Dutchdoorgaan, verdergaan
85.
-
Dutchkwellen
86.
-
Dutchsplijten
87.
-
Dutchofferen
88.
-
Dutchinbouwen, inlijven
89.
-
Dutchbinnenvallen
90.
-
Dutchaanvullen, volmaken
91.
-
Dutchaanraden, aanbevelen
92.
-
Dutchveroordelen, vonnissen
93.
-
Dutchneeded
94.
95.
-
Dutchbogen
96.
-
Dutchhekelen
97.
-
Dutchuitzetten, deporteren
98.
-
Dutchbabbelen
99.
-
Dutchuitroepen
100.
-
Dutchaanwijzen, aanduiden, wijzen op
101.
-
Dutchzich
102.
-
Dutchloslaten
103.
-
Dutchoverwinnen, verslaan
104.
-
Dutchvermelden
105.
-
Dutchvolgen
106.
-
Dutchbeoordelen, evalueren
-
Dutchbelasten
107.
-
Dutchverlagen, reduceren, verminderen, verlichten (pijn)
108.
-
Dutchnalaten, verzaken
109.
-
Dutchcompenseren
110.
-
Dutchimpliceren, inhouden
111.
-
Dutchrepareren, herstellen
112.
113.
-
Dutchoverdrijven
114.
-
Dutchuitspreken
115.
-
Dutchplunderen
116.
-
Dutchaanhouden, arresteren, in hechtenis nemen, oppakken, vatten
-
Basqueneeded
117.
-
Basqueneeded
-
Dutchverslaan, overwinnen
118.
119.
-
Dutchpercoleren, filteren, filtreren
120.
-
Dutchvoorstellen
-
Dutchten huwelijk vragen
121.
-
Dutchaanwijzen
122.
-
Dutchuitstellen
123.
-
Dutchvragen
124.
-
Dutchzegenen
125.
-
Dutchcheckonderdrukken
126.
-
Dutchin beroep gaan, in hoger beroep gaan
127.
-
Dutchin de watten leggen, verwennen, koesteren
128.
-
Dutchoverleggen, discussiëren, debatteren, bediscussiëren, bepraten, bespreken
129.
-
Dutchbeschamen, in verlegenheid brengen, van zijn stuk brengen
130.
-
Dutchopzij zetten
131.
-
Dutchontlokken, oproepen
132.
-
Dutchoverhalen
133.
-
Dutchdoorsturen, forwarden
134.
-
Dutchruilen
135.
-
Dutchbemoedigen, aanmoedigen
-
Dutchaanmoedigen
136.
-
Dutchachterlaten, in de steek laten, verlaten, begeven qualifier
137.
-
Dutchhandhaven
138.
-
Dutchbeweren
139.
-
Dutchversterken, vergroten, verhogen
140.
-
Dutchafkorten, verkorten, inkorten
141.
-
Dutchrembourseren, vergoeden
142.
-
Dutchcheckaanbidden
143.
-
Dutchcheckinvoegen, checkbijvoegen
144.
-
Dutchwonen
145.
-
Basqueitzuli
-
Dutchvertalen, qualifiernl
146.
-
Dutchsnellen, hollen
147.
-
Dutchdeporteren
148.
-
Dutchwagen
149.
-
Dutchuiteenzetten, schilderen
150.
151.
-
Dutchgaranderen
152.
-
Dutchweglaten
153.
-
Dutchverdienen
154.
-
Dutchverafschuwen, walgen van, gruwen van
155.
-
Dutchmitigeren, verzachten
156.
-
Dutchverkennen, exploreren, op/een ontdekkingsreis gaan naar/maken in
-
Dutchverkennen, exploreren
-
Dutchdiagnosticeren
157.
-
Dutchbeknibbelen
158.
-
Dutchschieten
159.
-
Dutchpiesen, qualifiernl
160.
-
Dutchonderbrengen, plaatsen in
161.
-
Dutchcastreren
162.
-
Dutchnaar/op waarde schatten, waarderen
163.
-
Dutchimmigreren
164.
-
Dutchsynchroniseren
165.
-
Dutchherstellen
166.
-
Dutchnemen, pakken, halen
167.
-
Dutchspreken
168.
-
Basquebidaiatu
-
Dutchtrekken, op trektocht gaan, rondtrekken, reizen, rondreizen
169.
-
Dutchbezoeken, opzoeken
170.
-
Dutchverdoven, verdwazen
171.
-
Dutchaanpassen
172.
-
Dutchverbeteren
173.
-
Dutchfeliciteren, gelukwensen
174.
-
Basqueneeded
-
Dutchrondhangen, verblijven
175.
-
Dutchplunderen, brandschatten
-
Dutchplunderen, roven
176.
177.
-
Dutcheen fout maken, in de fout gaan
178.
-
Dutchdoorgeven
179.
-
Dutchopslaan, bewaren
180.
-
Dutchbouwen
181.
-
Dutchirriteren
182.
-
Basquegonbidatu
-
Dutchuitnodigen, nodigen, (formal) inviteren, (archaic) laden
183.
-
Dutchnemen, pakken, halen
184.
-
Dutchpronken
185.
-
Dutchkritiseren, bekritiseren, afkeuren, hekelen
186.
-
Dutchvoldoen, voldoende
187.
-
Dutchtoegeven
188.
-
Dutchnemen, pakken, halen
189.
-
Dutchlklanten lokken verhandelen, sjacheren, werven,
190.
-
Dutchsamenstellen, bij elkaar flansen
191.
-
Dutchbesnijden
192.
-
Dutchbalsemen
193.
-
Dutcherop volgen, daarop volgen
194.
-
Dutchdoorsturen, forwarden
195.
-
Dutchdoorgaan
196.
-
Dutchnemen, pakken, halen
197.
-
Basquekontrolatu
-
Dutchbesturen, beheersen (in modern usage also
198.
-
Dutchmarineren
199.
-
Dutchverwoesten
200.
-
Basquealdatu
-
Dutchveranderen, aanpassen
201.
-
Dutchgenadig toestaan
202.
-
Dutchtegenspreken, weerleggen, loochenen,
English translator: Dutch Basque etmek Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare