goed Dutch - Japanese

1.


2.


3.

  • Dutcharticuleren, goed/correct uitspreken, uitspraak verzorgen


4.

  • Dutchwelgevormd, goed


5.

  • Dutchkeurig, goed, net, welvoeglijk


6.

  • Dutchmooi, netjes, goed zo


7.


8.


9.


10.


11.


12.


13.

  • Dutchcorrect, juist, goed


14.


15.

  • Dutchop de hoogte, bekend, goed ingelicht, welingelicht, met zijn tijd mee


16.


17.

  • Dutchhave, goedeigendom


18.


19.

  • Dutchbijna, nagenoeg, vrijwel, zo goed als

  • Japaneseほとんど


20.


21.


22.


23.


24.


25.





English translator: Dutch Japanese goed  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare