goed Dutch - French
1.
-
Dutchhou je haaks, het ga je goed
-
Dutchhou je haaks, het ga je goed
2.
-
Dutcheigendombezit
-
Frenchpropriété
-
Frenchpropriété
3.
-
Dutcharticuleren, goed/correct uitspreken, uitspraak verzorgen
-
Frencharticuler
4.
-
Dutchwelgevormd, goed
5.
-
Dutchkeurig, goed, net, welvoeglijk
6.
-
Dutchmooi, netjes, goed zo
7.
-
Dutchgoed doorbakken
-
Frenchbien cuit
-
Dutchgoed zo, goed gedaan
-
Frenchbravo
8.
-
Dutchheel goed
-
Frenchqu'à cela ne tienne, d'accord
9.
-
Dutchgoed gedaan, goed zo, goed bezig
10.
11.
-
Dutchgoed, juist, gepast, geschikt
-
Frenchapproprié
-
Dutchkeurig, goed, net, deugdelijk
-
Frenchconvenable, exact, juste, propre
12.
-
Dutchgoed groeien
13.
-
Dutchcorrect, juist, goed
-
Frenchcorrectement
14.
15.
-
Dutchop de hoogte, bekend, goed ingelicht, welingelicht, met zijn tijd mee
-
Frenchau courant
16.
-
Dutchgemenegemeengoed
-
Frenchcheckcommuns
17.
-
Dutchhave, goedeigendom
18.
-
Dutchgoed ingelicht
19.
-
Dutchbijna, nagenoeg, vrijwel, zo goed als
-
Frenchpresque, quasiment
20.
21.
-
Frenchde bonne augure
22.
-
Dutchgoed keuren
-
Frenchadopter
23.
-
Dutchonroerend goed
24.
-
Dutchgoed voorzien
25.
-
Dutchnet zo goed
-
Frenchtout aussi bien, aussi bien
English translator: Dutch French goed Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare