goed Dutch - Czech
1.
-
Czechopatruj se
-
Dutchhou je haaks, het ga je goed
-
Czechopatruj se
-
Dutchhou je haaks, het ga je goed
2.
-
Czechmajetek
-
Dutcheigendombezit
-
Czechnemovitost
3.
-
Czechartikulovat
-
Dutcharticuleren, goed/correct uitspreken, uitspraak verzorgen
4.
-
Dutchwelgevormd, goed
5.
-
Dutchkeurig, goed, net, welvoeglijk
6.
-
Czechhezky, pěkně
-
Dutchmooi, netjes, goed zo
7.
-
Czechneeded
-
Dutchgoed doorbakken
-
Czechvýborně, velmi dobře
-
Dutchgoed zo, goed gedaan
8.
-
Czechbudiž, fajn
-
Dutchheel goed
9.
-
Dutchgoed gedaan, goed zo, goed bezig
10.
-
Dutchvrij goed
11.
-
Czechsprávný, pravý
-
Dutchgoed, juist, gepast, geschikt
-
Czechslušný
-
Dutchkeurig, goed, net, deugdelijk
12.
-
Dutchgoed groeien
13.
-
Czechsprávně
-
Dutchcorrect, juist, goed
14.
-
Dutchgoed
15.
-
Dutchop de hoogte, bekend, goed ingelicht, welingelicht, met zijn tijd mee
16.
-
Dutchgemenegemeengoed
17.
-
Dutchhave, goedeigendom
18.
-
Dutchgoed ingelicht
19.
-
Czechskoro, téměř
-
Dutchbijna, nagenoeg, vrijwel, zo goed als
20.
-
Czechcharita
21.
22.
-
Dutchgoed keuren
23.
-
Czechneeded
-
Dutchonroerend goed
24.
-
Dutchgoed voorzien
25.
-
Dutchnet zo goed
English translator: Dutch Czech goed Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare