tegen Dutch - German
1.
-
Dutchtegen
2.
-
Dutchtegen (... in)
-
Germangegen
-
Dutchtegen (... aan)
-
Dutchtegen, voor
-
Dutchtegen
-
Dutchtegen
-
Germangegen, wider
-
Dutchtegen
-
Germanneeded
-
Dutchtegen, voor
-
Dutchtegen
-
Dutchtegen dat, totdat, voordat
3.
-
Dutchmet, tegen
-
Germanmit, gegen
4.
5.
-
Dutchtegen (... in)
-
Germangegen
-
Dutchtegen (... aan)
-
Dutchtegen, voor
-
Dutchtegen
-
Dutchtegen
-
Germangegen, wider
-
Dutchtegen
-
Germanneeded
-
Dutchtegen, voor
-
Dutchtegen
-
Dutchtegen dat, totdat, voordat
6.
7.
-
Dutchtegen (... in)
-
Germangegen
-
Dutchtegen (... aan)
-
Dutchtegen, voor
-
Dutchtegen
-
Dutchtegen
-
Germangegen, wider
-
Dutchtegen
-
Germanneeded
-
Dutchtegen, voor
-
Dutchtegen
-
Dutchtegen dat, totdat, voordat
8.
-
Dutchtegen
-
Germangegen, im Gegensatz zu
9.
-
Dutchtegen
10.
-
Dutchtegenhouden, bedwingen, inhouden
-
Germansich zurückhalten, Abstand nehmen von
11.
-
Dutchtegen, van
-
Germanvon, vor
12.
-
Dutchtegen, van
-
Germanvon, vor
13.
-
Dutchzich keren tegen
-
Germanwenden
14.
15.
-
Dutchsamenzweren (tegen)
16.
-
Dutchtegen
17.
18.
-
Dutchtegen
19.
-
Dutchchecktegenwicht
-
Dutchchecktegenkracht
-
GermancheckGegengewicht
-
Dutchcheckopwegen tegen, checkeen tegengewicht vormen voor
-
Dutchcheckopwegen tegen, checkeen tegenkracht vormen voor
20.
-
Dutchvechten met, bevechten
-
Germankämpfen
21.
-
Dutchnaïe, tegen beter weten in
-
Germanunbefangen, naiv, blauäugig
22.
23.
-
Dutchtegen
24.
-
Dutchzich keren tegen
-
Germanwenden
25.
-
Dutchtegen de klok in, in tegenwijzerzin
-
Germanim Gegenuhrzeigersinn, gegen den Uhrzeigersinn
-
Germangegen den Uhrzeigersinn
English translator: Dutch German tegen Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare