tegen Dutch - Slovene
1.
2.
-
Dutchtegen (... in)
-
Sloveneproti
-
Dutchtegen (... aan)
-
Dutchtegen, voor
-
Dutchtegen
-
Dutchtegen
-
Sloveneproti
-
Dutchtegen
-
Dutchtegen, voor
-
Dutchtegen
-
Dutchtegen dat, totdat, voordat
3.
-
Dutchmet, tegen
4.
5.
-
Dutchtegen (... in)
-
Sloveneproti
-
Dutchtegen (... aan)
-
Dutchtegen, voor
-
Dutchtegen
-
Dutchtegen
-
Sloveneproti
-
Dutchtegen
-
Dutchtegen, voor
-
Dutchtegen
-
Dutchtegen dat, totdat, voordat
6.
7.
-
Dutchtegen (... in)
-
Sloveneproti
-
Dutchtegen (... aan)
-
Dutchtegen, voor
-
Dutchtegen
-
Dutchtegen
-
Sloveneproti
-
Dutchtegen
-
Dutchtegen, voor
-
Dutchtegen
-
Dutchtegen dat, totdat, voordat
8.
9.
10.
-
Dutchtegenhouden, bedwingen, inhouden
-
Slovenevzdržati se
-
Slovenevzdržati se
11.
-
Dutchtegen, van
12.
-
Dutchtegen, van
13.
-
Dutchzich keren tegen
14.
15.
-
Dutchsamenzweren (tegen)
16.
17.
18.
19.
-
Dutchchecktegenwicht
-
Dutchchecktegenkracht
-
Dutchcheckopwegen tegen, checkeen tegengewicht vormen voor
-
Dutchcheckopwegen tegen, checkeen tegenkracht vormen voor
20.
-
Dutchvechten met, bevechten
21.
-
Dutchnaïe, tegen beter weten in
22.
23.
24.
-
Dutchzich keren tegen
25.
-
Dutchtegen de klok in, in tegenwijzerzin
English translator: Dutch Slovene tegen Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare