stop Dutch - German
1.
-
Germanbrr, oha
2.
-
Germanununterbrochen, durchgehend
-
Germanpausenlos, nonstop
3.
4.
-
Dutchbesturen
5.
-
Germanunaufhaltbar
6.
-
Dutchgenoeg!
-
Germanhalt!, das genügt
7.
-
Dutchstation, halte
-
GermanBahnhof
8.
9.
-
Dutchberm
-
GermanStandstreifen
10.
-
Dutchtramhalte
-
GermanStraßenbahnhaltestelle
11.
-
Dutchhervatten, voortzetten
-
Germanwiederaufnehmen, fortsetzen
12.
-
Germananhalten, stoppen, rasten
-
Germananhalten, stoppen, stocken
-
Germananhalten, stoppen, stocken, zögern
13.
-
Dutchdoodgaan, sterven, overlijden
-
Germansterben, umkommen, versterben
14.
-
Germanbeenden
15.
-
Dutchontwaken, wakker worden
-
Germanaufwachen, erwachen
-
Dutchwekken, wakker maken
-
Germanaufwecken, wecken
16.
-
Dutchstoppen, stilstaan, halthouden
-
Germananhalten, stehen bleiben, stoppen
-
Dutchstoppen, ophouden
-
Germanaufhören
-
Dutchaanhouden, stoppen
-
Germananhalten, stoppen
-
Dutchstoppen, beëindigen, afbreken
-
Germanstoppen, beenden
-
Dutchdeppen
-
Germanstopfen
-
Dutchverblijven, blijven, stoppen
-
Dutchlangsgaan, stoppen
-
Dutchhalte
-
GermanHaltestelle
-
Dutchstop
-
GermanStopp
-
Dutchstopper
-
GermanStopper
-
Dutchregister
-
GermanStoppball
-
Germanhalt
17.
-
Germanverhindern, stoppen, blockieren, behindern, vereiteln, Einhalt gebieten,
-
Germanverweigern, stoppen, scheuen, stocken
18.
-
Dutchdoodgaan, sterven, overlijden
-
Germansterben, umkommen, versterben
19.
-
Germanverstopfen, zustopfen, stopfen
20.
-
GermanTourniquetStauschlauch
21.
-
Dutchstoppen, stilstaan, halthouden
-
Germananhalten, stehen bleiben, stoppen
-
Dutchstoppen, ophouden
-
Germanaufhören
-
Dutchaanhouden, stoppen
-
Germananhalten, stoppen
-
Dutchstoppen, beëindigen, afbreken
-
Germanstoppen, beenden
-
Dutchdeppen
-
Germanstopfen
-
Dutchverblijven, blijven, stoppen
-
Dutchlangsgaan, stoppen
-
Dutchhalte
-
GermanHaltestelle
-
Dutchstop
-
GermanStopp
-
Dutchstopper
-
GermanStopper
-
Dutchregister
-
GermanStoppball
-
Germanhalt
22.
-
Dutchknippen, stoppen
-
Germanklappe
23.
-
Dutchdoen stoppen in een vroegtijdig stadiu, voortijdig afbreken
-
Dutchannuleren, aborteren, stoppen, afbreken
-
Germanabbrechen
24.
-
Dutchpunt
-
GermanPunkt
-
Dutchstopcontact
25.
-
Germanzu einem Ende bringen, ein Ende setzen qualifier
26.
27.
-
Dutchpunt
-
GermanPunkt
-
Dutchstopcontact
28.
-
Dutchpunt
-
GermanPunkt
-
Dutchstopcontact
29.
-
Dutchlaat me met rust
-
Germanqualifierde
30.
-
Dutchzich opwekken, wakker worden
-
Germanaufwachen, erwachen, wach werden
31.
-
Dutchmet
-
Germanintermittierend, zeitweise, aussetzend
32.
33.
-
Dutchdoodgaan, sterven, overlijden
-
Germansterben, umkommen, versterben
34.
-
Dutchknippen, stoppen
-
Germanklappe
35.
-
Dutchstelpen
36.
-
Dutchzich
-
Germansich distanzieren
37.
-
Dutchonvermijdelijk
-
Germanunvermeidlich, unvermeidbar
38.
-
GermanStoff
-
Germanausstopfen, füllen gloss
-
Germanausstopfen
39.
-
Dutchopvullen, volstoppen, vullen
-
Dutchoververzadigen, volstoppen
40.
-
Dutchstoppen, stilstaan, halthouden
-
Germananhalten, stehen bleiben, stoppen
-
Dutchstoppen, ophouden
-
Germanaufhören
-
Dutchaanhouden, stoppen
-
Germananhalten, stoppen
-
Dutchstoppen, beëindigen, afbreken
-
Germanstoppen, beenden
-
Dutchdeppen
-
Germanstopfen
-
Dutchverblijven, blijven, stoppen
-
Dutchlangsgaan, stoppen
-
Dutchhalte
-
GermanHaltestelle
-
Dutchstop
-
GermanStopp
-
Dutchstopper
-
GermanStopper
-
Dutchregister
-
GermanStoppball
-
Germanhalt
41.
-
Germanabfangen
42.
43.
-
Dutchverblijf
44.
-
Dutchstopbord
-
GermanStoppschild
45.
-
Dutchloonstop, salarisstop
46.
47.
48.
-
Dutchtegenhouden
-
Germanablehnen
49.
-
Dutchhaak
50.
-
Dutchophouden met, stoppen (met), opgeven
-
Germanaufhören, aufgeben, sein lassen
51.
-
Dutchgraad
-
GermanGradAltgrad
-
Dutchgraad
-
GermanGrad
-
Dutchgraad
-
GermanAusmaßUmfang
-
Dutchtitel
-
GermanDiplom
52.
-
Dutchstopprop
-
GermanStöpselPfropfen
53.
-
Dutchknippen, stoppen
-
Germanklappe
54.
55.
-
GermanZwischenstopAufenthalt
56.
-
GermanRegistrierung
57.
-
Dutchcheckliften, qualifiernl
-
Germantrampen, per Anhalter fahren
58.
-
Dutchzwijgen, stilvallen
-
Germanden Mund halten
-
Dutchhou je kop, kop dicht, hou je smoel, hou je bek
-
Germanhalt den Mund, halt dein Maul, halt die Fresse, halt die Klappe qualifier
-
Dutchga weg!, dat meen je niet!, nooit!
-
Dutchcheckophouden, checkmond houden, checkbek dicht, checkklep dicht, checkhou je muil
59.
-
Dutchqualifiernl
60.
-
Germandas Kriegsbeil begraben
61.
-
Dutchstilstand
-
Dutchstoppen, stuiten
-
Germanarretieren
62.
-
Dutchafspeellijst
-
GermanPlaylist
63.
-
Dutchbushalte
-
GermanBushaltestelle
64.
-
Dutchblijven steken
-
Germansteckenbleiben, stocken
65.
-
Dutchstoppen, hinderen, stelpen
-
Germanaufhalten, hemmen, entgegenstemmen, eindämmen, stillen, gegen etwas ankämpfen
66.
-
Dutchkurk, stop, stopsel
-
GermanStöpselKorken
67.
68.
-
Dutchkornet
69.
-
Dutchbusstation
-
GermanBusbahnhof
English translator: Dutch German stop Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare