stop Dutch - Czech
1.
2.
-
Czechpřestat
3.
-
Dutchbesturen
4.
-
Czechdost, a dost, stačilo
-
Dutchgenoeg!
5.
-
Czechnádražístanice
-
Dutchstation, halte
6.
7.
8.
9.
-
Dutchhervatten, voortzetten
10.
-
Czechumřít
-
Dutchdoodgaan, sterven, overlijden
11.
-
Czechvzbudit se, probudit se
-
Dutchontwaken, wakker worden
-
Czechvzbudit, probudit
-
Dutchwekken, wakker maken
12.
-
Czechzastavit
-
Dutchstoppen, stilstaan, halthouden
-
Czechskončit
-
Dutchstoppen, ophouden
-
Czechzastavit
-
Dutchaanhouden, stoppen
-
Czechukončit
-
Dutchstoppen, beëindigen, afbreken
-
Dutchdeppen
-
Czechzůstat
-
Dutchverblijven, blijven, stoppen
-
Czechpobývat
-
Dutchlangsgaan, stoppen
-
Czechzastávka
-
Dutchhalte
-
Czechzastávka
-
Dutchstop
-
Dutchstopper
-
Dutchregister
13.
-
Czechumřít
-
Dutchdoodgaan, sterven, overlijden
14.
-
Czechzaškrcovadlo
15.
-
Czechzastavit
-
Dutchstoppen, stilstaan, halthouden
-
Czechskončit
-
Dutchstoppen, ophouden
-
Czechzastavit
-
Dutchaanhouden, stoppen
-
Czechukončit
-
Dutchstoppen, beëindigen, afbreken
-
Dutchdeppen
-
Czechzůstat
-
Dutchverblijven, blijven, stoppen
-
Czechpobývat
-
Dutchlangsgaan, stoppen
-
Czechzastávka
-
Dutchhalte
-
Czechzastávka
-
Dutchstop
-
Dutchstopper
-
Dutchregister
16.
-
Dutchknippen, stoppen
17.
-
Dutchdoen stoppen in een vroegtijdig stadiu, voortijdig afbreken
-
Dutchannuleren, aborteren, stoppen, afbreken
18.
-
Czechtečka
-
Dutchpunt
-
Dutchstopcontact
19.
20.
-
Czechtečka
-
Dutchpunt
-
Dutchstopcontact
21.
-
Czechtečka
-
Dutchpunt
-
Dutchstopcontact
22.
-
Dutchlaat me met rust
23.
-
Dutchzich opwekken, wakker worden
24.
-
Czechpřerušovaný
-
Dutchmet
25.
26.
-
Czechumřít
-
Dutchdoodgaan, sterven, overlijden
27.
-
Dutchknippen, stoppen
28.
-
Dutchstelpen
29.
-
Dutchzich
30.
-
Dutchonvermijdelijk
31.
-
Dutchopvullen, volstoppen, vullen
-
Dutchoververzadigen, volstoppen
32.
-
Czechzastavit
-
Dutchstoppen, stilstaan, halthouden
-
Czechskončit
-
Dutchstoppen, ophouden
-
Czechzastavit
-
Dutchaanhouden, stoppen
-
Czechukončit
-
Dutchstoppen, beëindigen, afbreken
-
Dutchdeppen
-
Czechzůstat
-
Dutchverblijven, blijven, stoppen
-
Czechpobývat
-
Dutchlangsgaan, stoppen
-
Czechzastávka
-
Dutchhalte
-
Czechzastávka
-
Dutchstop
-
Dutchstopper
-
Dutchregister
33.
34.
-
Dutchverblijf
35.
36.
-
Dutchloonstop, salarisstop
37.
38.
-
Dutchintrekken
39.
-
Dutchtegenhouden
40.
-
Dutchhaak
41.
-
Czechpřestat, skončit
-
Dutchophouden met, stoppen (met), opgeven
42.
43.
-
Dutchstopprop
44.
-
Dutchknippen, stoppen
45.
46.
-
Czechstopovat
-
Dutchcheckliften, qualifiernl
47.
-
Czechdržet hubu
-
Dutchzwijgen, stilvallen
-
Czechmlč, mlčte, drž hubu qualifier
-
Dutchhou je kop, kop dicht, hou je smoel, hou je bek
-
Dutchga weg!, dat meen je niet!, nooit!
-
Dutchcheckophouden, checkmond houden, checkbek dicht, checkklep dicht, checkhou je muil
48.
-
Dutchqualifiernl
49.
-
Czechskončit boj, zakopat válečnou sekeru
50.
-
Dutchstilstand
-
Dutchstoppen, stuiten
51.
-
Czechseznam stop
-
Dutchafspeellijst
52.
53.
-
Dutchblijven steken
54.
-
Dutchstoppen, hinderen, stelpen
55.
-
Czechzátka
-
Dutchkurk, stop, stopsel
56.
57.
-
Dutchkornet
58.
-
Czechrejstřík
59.
-
Czechautobusové nádraží
-
Dutchbusstation
English translator: Dutch Czech stop Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare