<>

ophouden Dutch - German

1.

  • Dutchvertragen, ophouden


2.


3.


4.

  • Dutcheindigen, ophouden, einden

  • Germanenden


5.

  • Dutchvertragen, ophouden


6.


7.

  • Dutchophouden met, stoppen (met), opgeven

  • Germanaufhören, aufgeben, sein lassen


8.

  • Dutchga weg!, dat meen je niet!, nooit!

  • Dutchcheckophouden, checkmond houden, checkbek dicht, checkklep dicht, checkhou je muil


9.


10.

  • Dutchophouden

  • Germanaufhören, einstellen


11.

  • Dutcheindigen, ophouden, einden

  • Germanenden


12.

  • Dutchcheckophouden, checkeindigen, checkgedaan zijn

  • Germanenden, aufhören


13.

  • Dutcheindigen, ophouden, einden

  • Germanenden





English translator: Dutch German ophouden  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare