brengen Dutch - French
1.
-
Dutchin rekening brengen, factureren, rekenen
2.
-
Dutchverlegen maken, in verlegenheid brengen
-
Frenchembarrasser, gêner
3.
-
Dutchkoken, aan de kook brengen, zieden, zooien
-
Frenchfaire bouillir, porter à l'ébullition
4.
-
Dutchcheckaan de bedelstaf brengen, ruïneren
5.
-
Dutchin rekening brengen, factureren, rekenen
6.
-
Dutchin vervoeren
-
Frenchravir
7.
-
Dutchfactureren, in rekening brengen
-
Frenchfacturer
8.
-
Dutchversnellen, in vaart brengen
9.
-
Dutchaftrekken, in mindering brengen
-
Frenchsoustraire
10.
-
Dutchteweegbrengen, veroorzaken
-
Frenchprovoquer, causer, occasionner
-
Dutchbewerkstelligen, verwezenlijken, tot stand brengen
-
Frenchréaliser
-
Frenchcheckaccomplir, checkachever, checkeffectuer, checkréaliser
11.
-
Dutchdoen, ertoe brengen
-
Dutchdoen, ertoe brengen
12.
-
Dutchter discussie stellen, ter tafel brengen, ter sprake brengen
13.
-
Dutchdoen, ertoe brengen
-
Dutchdoen, ertoe brengen
14.
-
Dutchverstoren, verwarren, in de war brengen
-
Dutchverstoren, verwarren, in de war brengen
15.
-
Dutchstellen, brengen
-
Frenchmettre
16.
-
Dutchbedreigen, in gevaar brengen
-
Frenchmettre en danger
17.
-
Dutchin de war brengen
18.
-
Dutchverwarren, in de war brengen, dooreenhalen
-
Dutchverwarren, in de war brengen, dooreenhalen
-
Frenchconfondre
19.
-
Frenchsoumettre, subjuguer
20.
-
Dutchuit zijn evenwicht brengen, verwarren
-
Frenchdéséquilibrer, troubler,
21.
-
Dutchin trance brengen
-
Frenchcheckenchanter
22.
-
Dutchbrengen
-
Frenchapporter, amener
23.
-
Dutchopduiken, boven water komen, aan de oppervlakte brengen
-
Frenchfaire surface
24.
-
Frenchlever
25.
26.
-
Dutchverbijsteren, verwarren, in de war brengen
-
Frenchcheckrendre perplexe
27.
-
Dutchvan zijn stuk brengen, overstuur maken, verontrusten
-
Frenchénerver
28.
-
Dutchverstrikken
-
Dutchcheckverwarren, checkin de war brengen, checkcompliceren
29.
-
Dutchbeschamen, in verlegenheid brengen, van zijn stuk brengen
-
Frenchconfondre
30.
-
Dutchoverbrengen, voeren, vervoeren, transporteren
-
Frenchreporter, transporter
-
Dutchmeeslepen, in vervoering brengen
31.
-
Dutchbelemmeren, ten val brengen, hinderen
-
Frenchobstruer, mettre en échec
32.
-
Frenchdiscréditer
33.
-
Dutchaanspreken, ter sprake brengen, aankaarten
-
Frenchs'adresser à, aborder, entamer
34.
-
Dutchbrengen
-
Frenchapporter, amener
35.
-
Dutchvoortbrengen, dragen, produceren
-
Dutchvoortbrengen, genereren, scheppen, maken
-
Dutchnaar voren brengen, tevoorschijn halen
-
Frenchcheckgénérer, checkproduire
English translator: Dutch French brengen Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare