weten Dutch - Danish

1.

  • Danisherfare

  • Dutchervaren, vernemen, te weten komen, op de hoogte gesteld worden


2.

  • Dutchzeker, zeker weten, zonder twijfel


3.


4.


5.

  • Dutchzeker, zeker weten


6.


7.

  • Danisherfare

  • Dutchervaren, vernemen, te weten komen, op de hoogte gesteld worden


8.

  • Danishviden, kundskab, kendskab

  • Dutchkennis, weten, wetenschap


  • Danishviden, kendskab

  • Dutchmedeweten


  • Dutchkennis, weten


9.

  • Danishnaiv, enfoldig

  • Dutchnaïe, tegen beter weten in


10.

  • Dutchzeker, vast, zeker weten


11.

  • Dutchte weten, namelijk, ttz.





English translator: Dutch Danish weten  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare