houden Dutch - Swedish
1.
-
Dutchbewaren, in stand houden
2.
-
Dutchtoezien op, toezicht houden op, een oog(je) houden op
3.
-
Dutchhouden, vasthouden
-
Swedishhålla
-
Dutchbijhouden
-
Dutchtegenhouden
-
Dutchvasthouden
4.
5.
-
Dutchin stand houden
-
Dutchonderhouden
6.
-
Dutchvoorradig zijn, in stock hebben, op stock houden
-
Swedishlagra
7.
-
Dutchopwarmen, verwarmen, warm houden
-
Swedishvärma
8.
-
Dutchcontroleren, surveilleren, toezicht houden
-
Swedishövervaka, kontrollera
9.
-
Dutchintomen, in bedwang houden
10.
-
Dutchvoorradig zijn, in stock hebben, op stock houden
-
Swedishlagra
11.
-
Dutchstoppen, onderbreken, stil houden
12.
-
Dutchvoorradig zijn, in stock hebben, op stock houden
-
Swedishlagra
13.
14.
-
Dutchondersteunen, staande houden
-
Swedishupprätthålla
15.
-
Dutchga weg!, dat meen je niet!, nooit!
-
Swedishvad säger du, du skojar, seriöst
-
Dutchcheckophouden, checkmond houden, checkbek dicht, checkklep dicht, checkhou je muil
16.
-
Dutchoverwinteren, een winterslaap houden
-
Swedishövervintra
17.
-
Dutchzich houden aan, trouw blijven aan
18.
-
Dutchcheckbetogen, checkeen betoog houden , checkeen rede(voering) houden
19.
-
Dutchhouden van, graag hebben, lusten, graag lusten, leuk vinden
-
Swedishtycka o, gilla
20.
-
Dutchcheckbetogen, checkeen betoog houden , checkeen rede(voering) houden
21.
-
Dutchdrijvend houden, vlottend houden
-
Dutchstutten, hoog houden
22.
-
Dutchbeknotten, kort houden, kortwieken, beperken
23.
-
Dutchcontroleren, toezicht houden, volgen
24.
-
Dutchrekening houden met
25.
-
Dutchinlichten, "keep someone apprised" = iemand op de hoogte houden
26.
-
Dutchin de gaten houden
-
Swedishhålla ett öga på
27.
-
Dutchonthouden, rekening houden
English translator: Dutch Swedish houden Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare