<>

verlegen Dutch - Spanish

1.

  • Dutchverlegen maken, in verlegenheid brengen

  • Spanishavergonzar


2.

  • Dutchangstig, schuw, verlegen,

  • Spanishtímido


3.

  • Dutchbedeesd, timide, verlegen

  • Spanishtímido


  • Dutchbedeesd, bescheiden, timide, schuchter, verlegen

  • Spanishrecatado


4.


5.


6.

  • Dutchverlegen, timide

  • Spanishtímido


7.


8.


9.


10.

  • Dutchschuchter, bedeesd, schroomvallig, timide, verlegen

  • Spanishtímido


  • Dutchverlegen, beschroomd, bedeesd

  • Spanishvergonzoso

  • Dutchcheckverlegen, checkschuchter, checkschuchtere, checkgegeneerd, checkgegeneerde


11.

  • Dutchbeschaamd, verlegen, beteuterd, in verlegenheid, op zijn neus kijkend

  • Spanishavergonzado





English translator: Dutch Spanish verlegen  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare