verlegen Dutch - Hungarian
1.
-
Dutchverlegen maken, in verlegenheid brengen
-
Hungarianzavarba hoz
2.
-
Dutchangstig, schuw, verlegen,
3.
-
Dutchbedeesd, timide, verlegen
-
Hungarianszégyenlős, félénk
-
Dutchbedeesd, bescheiden, timide, schuchter, verlegen
4.
-
Dutchin verlegenheid
-
Hungarianzavart
5.
-
Dutchverlegen, timide
6.
7.
-
Dutchschuchter, bedeesd, schroomvallig, timide, verlegen
-
Hungarianfélénk
-
Dutchverlegen, beschroomd, bedeesd
-
Dutchcheckverlegen, checkschuchter, checkschuchtere, checkgegeneerd, checkgegeneerde
8.
-
Dutchbeschaamd, verlegen, beteuterd, in verlegenheid, op zijn neus kijkend
English translator: Dutch Hungarian verlegen Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare