horen Dutch - Spanish
1.
-
Dutchaanhoren, luisteren
2.
-
Dutchthuishoren, horen
-
Spanishpertenecer
-
Dutchhoren, behoren, thuishoren
-
Spanishpertenecer
-
Dutchhoren thuishoren bij
-
Spanishpertenecer
-
Dutchtoebehoren van
-
Spanishpertenecer a
-
Dutchhoren iemand zijn
-
Dutchbehoren
-
Spanishpertenecer
3.
-
Dutchzich roeren, van zich laten horen
-
Spanishclamar
4.
5.
-
Dutchvan horen zeggen, gerucht
-
Spanishrumores
6.
-
Dutchcheckmis verstaan , checkverkeerdverstaan , checkslecht horen
English translator: Dutch Spanish horen Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare