hebben Dutch - Spanish
1.
-
Dutchzou/zouden (past tense of zullen)
-
SpanishUse the conditional tense
2.
-
Dutchbezitten, hebben
-
Spanishposeer
3.
-
Dutchbereiken, het gemaakt hebben
-
Spanishlograr, triunfar, tener éxito
4.
-
Dutchvrezen, schrik hebben, bang zijn, vrezen
-
Spanishtemer
5.
-
Dutchvechten, worstelen, qualifiernl
-
Spanishluchar, esforzarse con denuedo
6.
-
Dutcheen hekel hebben aan, qualifiernl
-
Spanishdesagradar, no gustar, aversión
7.
-
Dutchniet ter zake doen, er niks mee te maken hebben, irrelevant, onbelangrijk
-
Dutchniet ter zake doen, er niks mee te maken hebben, irrelevant, onbelangrijk
8.
-
Dutchvoorradig zijn, in stock hebben, op stock houden
9.
-
Dutchhebben
-
Spanishtener
-
Dutchhebben, zijn
-
Spanishhaber
-
Dutchhebben
-
Spanishtener sexo
10.
-
Dutch(een) miskraam hebben, checkvoortijdig bevallen
-
Spanishabortar
11.
-
Dutchvoorradig zijn, in stock hebben, op stock houden
12.
-
Dutchbetreuren, berouw hebben
-
Spanisharrepentir
13.
-
Spanishconsorcio
-
Spanishcheckfideicomisodeber
14.
-
Dutchvoorradig zijn, in stock hebben, op stock houden
15.
-
Dutchseks hebben
-
Spanishyiffear
16.
-
Dutchvan mening verschillen, een afwijkende mening hebben, een minderheidsstandpunt innemen
-
Spanishdiscrepar, disentir
17.
-
Dutch(archaic) derven, ontberen, missen, gebrek hebben qualifier
-
Spanishfaltar, carecer
18.
-
Dutchveroorzaken, leiden tot, tot gevolg hebben
-
Spanishresultar
19.
-
Dutchtoegang hebben (tot), bereiken, verkrijgen
-
Spanishacceder
-
Dutchtoegang hebben (tot)
-
Spanishacceder
20.
-
Dutchin staat (de
-
Spanishcapaz
21.
-
Dutchzin hebben
-
Spanishtener ganas de, apetecer
22.
-
Spanishanhelar, ansiar
23.
-
Dutchhouden van, graag hebben, lusten, graag lusten, leuk vinden
-
Spanishgustar qualifier
-
Dutchgraag hebben, graag zien, zich aangetrokken voelen tot, leuk vinden
-
Spanishgustar qualifier
24.
-
Dutchtoegang hebben (tot), bereiken, verkrijgen
-
Spanishacceder
-
Dutchtoegang hebben (tot)
-
Spanishacceder
25.
-
Dutchwas het maar zo dat, or use auxiliary hebben with inversion and
-
Spanishojalá, si, si tan solo, si tan siquiera
-
Dutchwas het maar zo dat, or use auxiliary hebben with inversion and
-
Spanishojalá, si, si tan solo, si tan siquiera
26.
-
Dutchte maken hebben
-
Spanishtener algo que ver con, tener que ver con
27.
-
Dutchbezwaar hebben, protesteren, bezwaar maken
28.
-
Dutchvereisen, nodig hebben, behoeven, benodigen
-
Spanishnecesitar
-
Dutchmoeten hebben
29.
-
Dutchvastbenoemd zijn, een vaste benoeming hebben
30.
-
Dutchliefhebberen, als liefhebberij hebben
-
Spanishneeded
31.
-
Dutchseks hebben
-
Spanishtener sexo, hacer el amor
English translator: Dutch Spanish hebben Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare