goed Dutch - Spanish
1.
-
Dutchhou je haaks, het ga je goed
-
Spanishten cuidado, cuídate
-
Dutchhou je haaks, het ga je goed
-
Spanishten cuidado, cuídate
2.
-
Dutcheigendombezit
-
Spanishpropiedad
-
Spanishpropiedadbienes
3.
-
Dutcharticuleren, goed/correct uitspreken, uitspraak verzorgen
-
Spanisharticular, vocalizar
4.
-
Dutchwelgevormd, goed
5.
-
Dutchkeurig, goed, net, welvoeglijk
-
Spanishdecoro
6.
-
Dutchmooi, netjes, goed zo
7.
-
Dutchgoed doorbakken
-
Dutchgoed zo, goed gedaan
-
Spanishbien hechobravo
8.
-
Dutchheel goed
-
Spanishmuy bien, me parece bien
9.
-
Dutchgoed gedaan, goed zo, goed bezig
10.
-
Dutchvrij goed
11.
-
Dutchgoed, juist, gepast, geschikt
-
Spanishadecuadoproprio
-
Dutchkeurig, goed, net, deugdelijk
-
Spanishconveniente, preciso
12.
-
Dutchgoed groeien
13.
-
Dutchcorrect, juist, goed
-
Spanishcorrectamente
14.
15.
-
Dutchop de hoogte, bekend, goed ingelicht, welingelicht, met zijn tijd mee
-
Spanishal corriente
16.
-
Dutchgemenegemeengoed
-
SpanishcheckProcomún
17.
-
Dutchhave, goedeigendom
18.
-
Dutchgoed ingelicht
19.
-
Dutchbijna, nagenoeg, vrijwel, zo goed als
-
Spanishcasi
20.
-
Spanishentidad benéfica
21.
22.
-
Dutchgoed keuren
-
Spanishadoptar
23.
-
Dutchonroerend goed
-
Spanishactivo fijo
24.
-
Dutchgoed voorzien
25.
-
Dutchnet zo goed
English translator: Dutch Spanish goed Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare