<>

goed Dutch - Portuguese

1.

  • Dutchhou je haaks, het ga je goed

  • Portuguesese cuida

  • Dutchhou je haaks, het ga je goed

  • Portuguesese cuida


2.


3.

  • Dutcharticuleren, goed/correct uitspreken, uitspraak verzorgen

  • Portuguesearticular


4.

  • Dutchwelgevormd, goed


5.

  • Dutchkeurig, goed, net, welvoeglijk


6.

  • Dutchmooi, netjes, goed zo

  • Portugueseótimo, beleza


7.

  • Dutchgoed doorbakken

  • Portuguesepassado, bem passado


  • Dutchgoed zo, goed gedaan

  • Portugueseparabéns, muito bem!


8.


9.

  • Dutchgoed gedaan, goed zo, goed bezig


10.


11.

  • Dutchgoed, juist, gepast, geschikt

  • Portugueseapropriado, próprio, adequado


  • Dutchkeurig, goed, net, deugdelijk

  • Portugueseapropriado, decente


12.


13.


14.


15.

  • Dutchop de hoogte, bekend, goed ingelicht, welingelicht, met zijn tijd mee

  • Portuguesebem informado


16.


17.

  • Dutchhave, goedeigendom


18.


19.

  • Dutchbijna, nagenoeg, vrijwel, zo goed als

  • Portuguesequase


20.


21.


22.


23.


24.


25.





English translator: Dutch Portuguese goed  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare