begin Dutch - Spanish
1.
-
Dutchtwijfelen
-
Spanishvacilar, herer qualifierdubir, dubitar qualifier
2.
-
Dutchinitiatie
3.
-
Dutchbeginnend
-
Spanishincipiente
4.
-
Dutchavondklok
-
Spanishtoque de queda
5.
6.
7.
8.
-
Dutchkookpunt
-
Spanishhervir
-
Dutchkoken, aan de kook brengen, zieden, zooien
-
Spanishhervir
-
Dutchkoken
9.
10.
-
Dutchvanaf nul, helemaal opnieuw, vanaf het begin
-
Spanishdesde cero
-
Dutchvanaf het begin
-
Spanishcheckdesde cero
11.
-
Dutchnu!
-
Spanishahora, ya
12.
-
Spanishneeded
13.
-
Dutchop het punt staan te, eraan beginnen, aan de slag schieten
14.
-
Dutchinspringen
-
Spanishsangría
15.
-
Dutchmaturiteit, geslachtsrijpheid, volwassenheid, wasdom
16.
-
Spanishfundar
17.
18.
-
Dutchcheckinitieel, checkaanvankelijk, checkbegin
-
Spanishinicial
-
Dutchcheckinitieel, checkeerste, checkbegin
-
Spanishcheckinicial
-
Dutchbeginletter, initiaal, qualifiernl
19.
-
Spanishfundar
20.
-
Dutchbegin, start, aanvang
-
Spanishinicio
-
Dutchstartlijn
-
Spanishsalida
-
Dutchcheckbegin
-
Dutchbeginnen, starten, aanvangen
-
Spanishempezar, comenzar
-
Dutchbeginnen
-
Dutchstarten, beginnen, aanvangen
-
Dutchcheckstarten, checkbeginnen, checkaanvangen
21.
-
Spanishiniciarse en, dedicarse a
22.
-
Spanishreiniciar, recomenzar
23.
-
Dutchaannemen
24.
-
Dutchab initio, vanaf het begin
-
Spanishab initio, desde el principio
25.
26.
-
Spanishproceder
27.
-
Dutchkoloniseren
-
Spanishcolonizar
28.
-
Spanishecharse a andar
-
Spanishecharse a andar
29.
-
Dutchindertijd, in het begin, origineel
-
Spanishoriginalmente, originariamente
30.
31.
-
Dutchallereerst, in de eerste plaats
-
Spanishen primer lugar, para empezar
32.
-
Dutchbeginner
-
Dutchbeginnen, starten, aanvangen, initiëren
33.
-
Spanishmontar, desplegar
34.
-
Dutchwankelen
35.
-
Dutchbeginnen, starten
-
Spanishembarcarse
36.
-
Spanishrecomenzar
37.
-
Dutchbeginner
-
Spanishprincipiante
-
Dutchstarter
-
Spanishiniciador
38.
-
Dutchbloeien, openbloeien
-
Spanishflorecer
39.
40.
-
Dutchuitkomen
-
Spanishpartir, comenzar
41.
-
Spanishexordio
42.
43.
-
Dutchaan de gang gaan met, doorgaan
-
Spanishglossesempezar, gloss
-
Dutchaan de gang gaan met, doorgaan
-
Spanishglossesempezar, gloss
44.
-
Dutchbeginnen, aanvangen
-
Spanishcomenzar, iniciar, empezar
45.
-
Dutchaanspreken, ter sprake brengen, aankaarten
46.
47.
-
Dutchaanvangen
-
Spanishcomenzar, empezar, iniciar, principiar
48.
-
Dutchin brand steken, aansteken
-
Spanishpegar fuego a, encender, alumbrar
49.
-
Spanishrecomenzar, volver a cero
English translator: Dutch Spanish begin Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare