<>

aansporen Dutch - Portuguese

1.


2.

  • Dutchaansporen, aanporren, manen

  • Portugueseexortar


3.

  • Dutchaansporen, aanmoedigen, bewegen

  • Portugueseinstigar, provocar, estimular


4.

  • Dutchaansporen, aanmoedigen, aanzetten


5.

  • Dutchstimuleren, aansporen, prikkelen

  • Portugueseestimular, incentivar


6.

  • Dutchdrijven, aanzetten, aansporen, bewegen

  • Portugueselevar a


7.

  • Dutchproveceren, aanzetten, aansporen


8.

  • Dutchaansporen, aanmoedigen, ophitsen, aanzetten

  • Portugueseincitar, instigar





English translator: Dutch Portuguese aansporen  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare