a face Dutch - Polish
1.
-
Dutchoog in oog
-
Dutchoog in oog
2.
3.
-
Dutchcheckscheppen
4.
-
Dutchtegenover
-
Polishnaprzeciw, naprzeciwko
5.
-
Dutchemotieloos, zonder uitdrukking
6.
-
Dutchhandbewerken
7.
8.
-
Dutchin beroep gaan, in hoger beroep gaan
9.
-
Dutchvan een mug een olifant maken, (Flanders also) van een muis een olifant maken
-
Polishrobić z igły widły
10.
-
Dutchverwarren, door mekaar mengen
11.
-
Dutchrukken, aftrekken
-
Polishwalić konia, trzepać gruchę
-
Dutchrukken, aftrekken
-
Polishwalić konia, trzepać gruchę
English translator: Dutch Polish a face Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare