blijven Dutch - Norwegian
1.
-
Dutchblijven, achterblijven
-
Dutchblijven, resteren
2.
-
Dutchverblijven, blijven, stoppen
3.
-
Dutchverblijven, blijven, stoppen
4.
-
Dutchonvolgroeid blijven
5.
-
Dutchlanger blijven dan
6.
-
Dutchblijven bij, volhouden, met klem beweren, erop staan, aandringen
7.
-
Dutchverblijven, blijven, stoppen
8.
-
Dutchblijven steken
-
Dutchcheckbijblijven, checkblijven hangen
9.
-
Dutchzich houden aan, trouw blijven aan
10.
-
Dutchblijven, verblijven
-
Norwegianbli, forbli
-
Dutchblijven, verblijven
-
Norwegianbli, forbli
11.
-
Dutchblijven, wachten
-
Dutchverblijven
English translator: Dutch Norwegian blijven Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare