sätta Dutch - German
1.
-
Germananzünden
2.
-
Dutchin elkaar zetten
-
Germanzusammensetzen, versammeln
3.
-
Germangefährden
4.
-
Dutchzetten, neerzetten
-
Germansetzen, legen, stellen, aufstellen
-
Dutchaanpassen, instellen
-
Germanstellen, einstellen, justieren
-
Dutchzetten
-
Germansetzen
5.
-
Dutchonmogelijk maken
-
Germanaußerstand setzen, außerstande setzen, außer Stand setzen, außer Stande setzen
6.
-
Germanneeded
7.
-
Germanzu einem Ende bringen, ein Ende setzen qualifier
8.
9.
-
Germaneinschalten
10.
-
Dutchplaatsen
-
Germanstellen, qualifierde
11.
-
Germanhereinlegen, anhängen
12.
-
Dutchplaatsen
-
Germanstellen, qualifierde
13.
-
Dutchzetten, plaatsen, leggen, doen, stellen
-
Germansetzen, stellen, legen, tun
14.
-
Germaneinschalten
15.
16.
-
Dutchmuilkorven
17.
-
Dutchzetten, neerzetten
-
Germansetzen, legen, stellen, aufstellen
-
Dutchaanpassen, instellen
-
Germanstellen, einstellen, justieren
-
Dutchzetten
-
Germansetzen
18.
-
Dutchbeginnen, starten, aanvangen, initiëren
-
Germanbeginnen
19.
-
Dutchinvoegen
-
Germaneinsetzen, einfügen, einwerfen
20.
-
Germaneinzahlen
21.
-
Dutchbewerkstelligen
-
Germanbewirken
22.
-
Dutchin de boeien slaan, handboeien omdoen, boeien
23.
-
Dutchgaan zitten
-
Germansetzen
24.
-
Dutchvastmaken
25.
-
Dutchbewerkstelligen
-
Germanbewirken
26.
-
Dutchwaarderen, appreciëren, dankbaar zijn voor
-
Germandankbar sein für
-
Dutchnaar/op waarde schatten, waarderen
-
Germanzu schätzen wissen
27.
-
Dutchcheckin quarantaine plaatsen/zetten
28.
-
Dutchin brand steken, aansteken
-
Germananzünden, entzünden
-
Germanentflammen
29.
-
Dutchaanzetten, inschakelen
-
Germananschalten, einschalten
English translator: Dutch German sätta Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare