spiel Dutch - Danish
1.
-
Danishoptræde, spille, opføre
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
-
Danishagere, opføre
-
Dutchgedragen, optreden
2.
-
Danishlege
-
Dutchspelen
-
Dutchspelen, bespelen
-
Dutchspelen
-
Dutchoptreden
-
Dutchspelen, meespelen
-
Dutchspelen, afspelen
-
Danishstykke, spil, skuespil
-
Dutchoptredentoneelstuk
3.
4.
-
Danishoptræde, spille, opføre
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
-
Danishagere, opføre
-
Dutchgedragen, optreden
5.
-
Danishoptræde, spille, opføre
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
-
Danishagere, opføre
-
Dutchgedragen, optreden
6.
-
Danishoptræde, spille, opføre
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
-
Danishagere, opføre
-
Dutchgedragen, optreden
7.
-
Danishklokkespil
-
Dutchklokkenspel g
8.
-
Danishoptræde, spille, opføre
-
Dutchoptreden (on stage), spelen (general), opvoeren (on stage), acteren (general), toneelspelen (on stage)
-
Danishagere, opføre
-
Dutchgedragen, optreden
English translator: Dutch Danish spiel Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare