stop Dutch - Arabic
1.
-
Arabicقِف
2.
3.
-
Dutchbesturen
4.
-
Arabicمَه, كَفَى qualifierخَلَاص
-
Dutchgenoeg!
5.
-
Arabicمَحَطَّة
-
Dutchstation, halte
6.
7.
-
Dutchberm
8.
-
Dutchtramhalte
9.
-
Dutchhervatten, voortzetten
10.
-
Arabicمَاتَ
-
Dutchdoodgaan, sterven, overlijden
11.
-
Dutchontwaken, wakker worden
-
Dutchwekken, wakker maken
12.
-
Arabicتَوَقَّفَ, وَقَفَ
-
Dutchstoppen, stilstaan, halthouden
-
Arabicتَوَقَّفَ
-
Dutchstoppen, ophouden
-
Arabicأَوْقَفَ
-
Dutchaanhouden, stoppen
-
Arabicأَوْقَفَ
-
Dutchstoppen, beëindigen, afbreken
-
Dutchdeppen
-
Dutchverblijven, blijven, stoppen
-
Dutchlangsgaan, stoppen
-
Arabicمَوْقِف
-
Dutchhalte
-
Arabicوَقْفَة
-
Dutchstop
-
Dutchstopper
-
Dutchregister
-
Arabic!قِف
13.
-
Arabicمَاتَ
-
Dutchdoodgaan, sterven, overlijden
14.
-
Arabicتَوَقَّفَ, وَقَفَ
-
Dutchstoppen, stilstaan, halthouden
-
Arabicتَوَقَّفَ
-
Dutchstoppen, ophouden
-
Arabicأَوْقَفَ
-
Dutchaanhouden, stoppen
-
Arabicأَوْقَفَ
-
Dutchstoppen, beëindigen, afbreken
-
Dutchdeppen
-
Dutchverblijven, blijven, stoppen
-
Dutchlangsgaan, stoppen
-
Arabicمَوْقِف
-
Dutchhalte
-
Arabicوَقْفَة
-
Dutchstop
-
Dutchstopper
-
Dutchregister
-
Arabic!قِف
15.
-
Dutchknippen, stoppen
16.
-
Dutchdoen stoppen in een vroegtijdig stadiu, voortijdig afbreken
-
Dutchannuleren, aborteren, stoppen, afbreken
17.
-
Arabicنُقْطَة
-
Dutchpunt
-
Dutchstopcontact
18.
-
Dutchpit
19.
-
Arabicنُقْطَة
-
Dutchpunt
-
Dutchstopcontact
20.
-
Arabicنُقْطَة
-
Dutchpunt
-
Dutchstopcontact
21.
22.
-
Arabicصَحَى, اِسْتَيَقَظَ
-
Dutchzich opwekken, wakker worden
23.
-
Dutchmet
24.
25.
-
Arabicمَاتَ
-
Dutchdoodgaan, sterven, overlijden
26.
-
Dutchknippen, stoppen
27.
-
Dutchstelpen
28.
-
Dutchzich
29.
-
Dutchonvermijdelijk
30.
-
Dutchopvullen, volstoppen, vullen
-
Dutchoververzadigen, volstoppen
31.
-
Arabicتَوَقَّفَ, وَقَفَ
-
Dutchstoppen, stilstaan, halthouden
-
Arabicتَوَقَّفَ
-
Dutchstoppen, ophouden
-
Arabicأَوْقَفَ
-
Dutchaanhouden, stoppen
-
Arabicأَوْقَفَ
-
Dutchstoppen, beëindigen, afbreken
-
Dutchdeppen
-
Dutchverblijven, blijven, stoppen
-
Dutchlangsgaan, stoppen
-
Arabicمَوْقِف
-
Dutchhalte
-
Arabicوَقْفَة
-
Dutchstop
-
Dutchstopper
-
Dutchregister
-
Arabic!قِف
32.
33.
-
Dutchverblijf
34.
35.
-
Dutchloonstop, salarisstop
36.
-
Arabicneeded
37.
-
Dutchintrekken
38.
-
Arabicعَارَض
-
Dutchtegenhouden
39.
-
Dutchhaak
40.
-
Arabicتَخَلَّى عَن, تَوَقَّفَ
-
Dutchophouden met, stoppen (met), opgeven
41.
42.
-
Dutchstopprop
43.
-
Dutchknippen, stoppen
44.
-
Dutchmuilband
45.
-
Dutchcheckliften, qualifiernl
46.
-
Dutchzwijgen, stilvallen
-
Arabicصَه, اُسْكُت, إِخْرَس, سَكِّر تُمَّك
-
Dutchhou je kop, kop dicht, hou je smoel, hou je bek
-
Dutchga weg!, dat meen je niet!, nooit!
-
Dutchcheckophouden, checkmond houden, checkbek dicht, checkklep dicht, checkhou je muil
47.
-
Dutchqualifiernl
48.
-
Arabicneeded
49.
-
Dutchstilstand
-
Dutchstoppen, stuiten
50.
-
Dutchafspeellijst
51.
-
Dutchbushalte
52.
-
Dutchblijven steken
53.
-
Dutchstoppen, hinderen, stelpen
54.
-
Arabicفِلِّينَة
-
Dutchkurk, stop, stopsel
55.
56.
-
Dutchkornet
57.
-
Arabicمَحَطَّة حَافِلَات
-
Dutchbusstation
English translator: Dutch Arabic stop Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare