veroorzaken Dutch - Swedish
1.
-
Dutchveroorzaken
-
Swedishförorsaka
2.
-
Dutchopwekken, veroorzaken, overhalen, forceren
3.
-
Dutchteweegbrengen, veroorzaken
4.
-
Dutchveroorzaken, leiden tot, tot gevolg hebben
5.
-
Dutchveroorzaken
-
Swedishorsaka, förorsaka
-
Dutchveroorzaken
6.
-
Dutchonthullen, teweegbrengen, veroorzaken
-
Swedishfå fra
7.
-
Dutchveroorzaken
8.
-
Dutchveroorzaken
9.
-
Dutchveroorzaken, leiden
10.
-
Dutchveroorzaken
11.
English translator: Dutch Swedish veroorzaken Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare