veroorzaken Dutch - German

1.


2.

  • Dutchopwekken, veroorzaken, overhalen, forceren


3.

  • Dutchteweegbrengen, veroorzaken

  • Germanbewirken, bedingen


4.

  • Dutchveroorzaken, leiden tot, tot gevolg hebben


5.


6.

  • Dutchonthullen, teweegbrengen, veroorzaken


7.


8.


9.

  • Dutchveroorzaken, leiden


10.


11.





English translator: Dutch German veroorzaken  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare