aansporen Dutch - Spanish

1.


2.

  • Dutchaansporen, aanporren, manen

  • Spanishexhortar


3.

  • Dutchaansporen, aanmoedigen, bewegen

  • Spanishespolear, incentivar, estimular, incitar, motivar, animar


4.

  • Dutchaansporen, aanmoedigen, aanzetten

  • Spanishincitar


5.

  • Dutchstimuleren, aansporen, prikkelen

  • Spanishestimular


6.

  • Dutchdrijven, aanzetten, aansporen, bewegen


7.

  • Dutchproveceren, aanzetten, aansporen


8.

  • Dutchaansporen, aanmoedigen, ophitsen, aanzetten

  • Spanishincitar





English translator: Dutch Spanish aansporen  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare