laat Dutch - Slovene
1.
-
Dutchlaat maar, uitmaken
-
Dutchlaat maar
2.
-
Dutchzou/zouden (past tense of zullen)
3.
-
Dutchlaat, late
-
Slovenepôzen
-
Dutchlaat, late
-
Slovenepôzen
-
Dutchlaat, late
-
Slovenepôzen
-
Slovenepôzen
-
Dutchlaat
-
Slovenepôzno
4.
-
Dutchte laat
5.
-
Dutchlaat me met rust
-
Dutchlaat me met rust
6.
-
Dutchwijs
-
Slovenemodermodro
7.
-
Dutchtingieter
8.
-
Dutchbeurs
9.
-
Dutchoorzaakaanleiding
-
Slovenevzrok
10.
-
Dutchleef en laat leven
11.
-
Dutchverlaten, achterlaten
-
Slovenezapustiti
-
Dutchweggaan, vertrekken
-
Sloveneoditi
-
Dutchcheckover zijn, checkoverblijven, checklaten
-
Slovenecheckostati, checkprepustiti
12.
-
Dutchhorige, laat, lijfeigene, serf
13.
-
Dutchvroeg of laat
-
Dutchvroeg of laat
14.
English translator: Dutch Slovene laat Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare