laat Dutch - Norwegian
1.
2.
-
Dutchzou/zouden (past tense of zullen)
3.
4.
-
Dutchte laat
5.
-
Dutchlaat me met rust
-
Dutchlaat me met rust
6.
7.
-
Dutchtingieter
8.
-
Dutchbeurs
9.
-
Dutchoorzaakaanleiding
10.
-
Dutchleef en laat leven
-
Norwegianlev og la leve
11.
-
Dutchverlaten, achterlaten
-
Norwegianforlate
-
Dutchweggaan, vertrekken
-
Norwegianforlate
-
Dutchcheckover zijn, checkoverblijven, checklaten
12.
13.
-
Dutchvroeg of laat
-
Dutchvroeg of laat
14.
English translator: Dutch Norwegian laat Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare