spreken Dutch - Portuguese
1.
2.
-
Dutchcheckbrommen, checkeentonig spreken
-
Portuguesefalar monotonamente
3.
-
Dutchpraten, spreken, overleggen
-
Portuguesefalar, conversar
4.
-
Portugueseexpressão
5.
-
Dutch(bij) manier van spreken, (bij) wijze van spreken, stijlfiguur
-
Portuguesefigura de linguage
6.
-
Dutchkwaad spreken,bekladden
7.
-
Dutchconverseren, spreken
-
Dutchbespreken
8.
-
Portugueseexpressão
9.
-
Dutchconverseren, spreken
-
Dutchbespreken
10.
11.
-
Dutchcheckuitweiden, checkbreedvoerig spreken
English translator: Dutch Portuguese spreken Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare