echt Dutch - Icelandic
1.
-
Dutchecht, authentiek, origineel
2.
-
Dutchecht, waar
-
Icelandicsatt
-
Dutchecht
-
Dutchecht, echte, oprecht
-
Dutchecht, werkelijk
-
Dutchecht, echte, typisch
-
Dutchcheckecht, checkreëel
3.
-
Dutchessentieel, wezenlijk, echt
4.
-
Dutchpersoonlijk, in het vlees
-
Dutchpersoonlijk, in het vlees
5.
-
Dutchaanvaardbaar, acceptabel, in orde, okee, patabel
6.
-
Dutchwerkelijk, echt
-
Icelandicsannarlega, virkilega, raunar, raunverulega
-
Dutchwerkelijk?, echt?
-
Icelandicvirkilega?
-
Dutchcheckwerkelijk echt
-
Icelandicqualifieris
7.
-
Dutchoprecht
-
Icelandicgerður í góðri trú
-
Dutchoprecht
-
Icelandicgerður í góðri trú
-
Dutchecht
-
Icelandicósvikinn
-
Dutchecht
-
Icelandicósvikinn
8.
-
Dutchwaarlijk, oprecht
9.
-
Dutchabsoluut, werkelijk, echt, beslist, zeker, ontegenzeglijk
10.
-
Dutchtrouwen, huwen, zich in de echt verbinden
-
Dutchtrouwen, huwen, in de echt verbinden
-
Icelandicgifta, gefa saman, vígja
11.
-
Dutchecht, eigenlijk, zel
-
Dutchecht, degelijk
12.
13.
-
Dutchecht niet, no way
-
Dutchecht niet, no way
14.
-
Dutchecht
15.
-
Dutchecht, reëel, werkelijk
16.
-
Dutchecht, waar
-
Icelandicsatt
-
Dutchecht
-
Dutchecht, echte, oprecht
-
Dutchecht, werkelijk
-
Dutchecht, echte, typisch
-
Dutchcheckecht, checkreëel
English translator: Dutch Icelandic echt Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare