gaan Dutch - Hindi
1.
2.
-
Dutchvooraf gaan, laten voorbijgaan, passen
3.
4.
-
Dutchgaan
5.
6.
-
Dutchnaar buiten gaan
-
Dutchuitgaan
7.
-
Dutchorale seks
-
Dutchorale seks
8.
9.
10.
-
Dutchvrijuit gaan
11.
-
Dutchgebeurtenis
12.
-
Dutchtelevisieprogramma
13.
-
Dutchsamenkomstraakpunt
-
Dutchcheckafspraak
-
Dutchcheckvergadering
14.
-
Dutchoverschrijden, te buiten gaan, overstijgen
15.
-
Dutchwerkberoep
16.
17.
-
Dutchhandel
18.
19.
20.
-
Dutchverklaring
21.
-
Dutchvariant
22.
-
Dutchseksvrijen
23.
24.
-
Dutchoverkop gaan
25.
26.
-
Dutchgaan (+ infinitive)
-
Dutchpast tense of gaan: ging, gingen (+ infinitive)
27.
-
Dutchvergelijking
28.
29.
30.
31.
-
Dutchweerstand
32.
33.
34.
-
Dutchontwijken, uit de weg gaan, ontspringen
35.
36.
-
Dutchafbuigen, buigen, draaien, gaan
37.
38.
39.
40.
41.
42.
-
Dutchcontroverse
43.
-
Dutchwerkberoep
44.
45.
-
Dutchmoord
46.
47.
-
Dutchpersoneelszaken
48.
-
Dutchop rente gaan
49.
50.
51.
-
Dutchop vakantie gaan
52.
-
Dutchde pijp aan Maarten geven, het loodje leggen
53.
-
Dutchvan boord gaan, ontschepen
54.
55.
-
Dutchspoorwegen
56.
57.
-
Dutchde pijp uit gaan, sneven
58.
59.
-
Dutchgehoorzaamheid
-
Hindicheckagya palana, checkpharmabaradari
60.
61.
62.
-
Dutchejaculatie
63.
-
Dutchoverstag gaan
64.
-
Dutch-ing
65.
-
Dutchbewondering
66.
-
Dutchbatsen, van bil gaan
67.
-
Dutchwenselijk
68.
69.
70.
-
Dutchcheckprat gaan (op), checktrots zijn (op) attention
71.
-
Dutchmuziek
72.
-
Dutchverdediging
73.
74.
-
Dutchin beroep gaan, in hoger beroep gaan
75.
76.
77.
-
Dutchsamenkomstraakpunt
-
Dutchcheckafspraak
-
Dutchcheckvergadering
78.
79.
80.
-
Dutchpoliticus
81.
82.
-
Dutchopstandrevolte
83.
-
Dutchbemoeial
84.
-
Dutchanabolisme
85.
86.
87.
88.
-
Dutchwerkberoep
89.
-
Dutchhandel
-
Dutchcheckarbeidsmarkt
90.
-
Dutchgebeurtenis
91.
-
Dutchgaan zitten
92.
-
Hindiएयरलाइन, हवाई कम्पनी
93.
94.
-
Dutchversnellen, lsneller l
95.
96.
-
Dutchaan boord gaan, opstappen, instappen
97.
-
Dutchcheckjeuk in de vingers, checkjeuk in de handen
98.
-
Dutchgaan, verlaten
99.
100.
101.
102.
-
Dutchwerkberoep
103.
-
Dutchwerkberoep
104.
-
Dutchmet pensioen gaan
105.
-
Dutchverkennen, exploreren, op/een ontdekkingsreis gaan naar/maken in
106.
107.
108.
-
Dutchvereisen, nodig hebben, behoeven, benodigen
109.
110.
-
Dutchtrekken, op trektocht gaan, rondtrekken, reizen, rondreizen
111.
112.
-
Dutchverdict
113.
-
Dutchweggaan, vertrekken
-
Dutchcheckover zijn, checkoverblijven, checklaten
114.
-
Dutchuitvoering
115.
-
Dutchdiplomatie
116.
117.
-
Dutchplengoffer
-
Dutchplengoffer
118.
119.
120.
-
Dutchervandoor gaan
121.
-
Dutchgaan liggen
122.
-
Dutchergonomie
123.
124.
-
Dutchdames gaan voor
125.
-
Dutchbesturingssysteem
126.
-
Dutchin de fout gaan
127.
128.
-
Dutchaftreden, uit de weg gaan, opgeven
129.
-
Dutchoverstag gaan, wenden,
English translator: Dutch Hindi gaan Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare