<>

houden Dutch - French

1.

  • Dutchbewaren, in stand houden


2.

  • Dutchtoezien op, toezicht houden op, een oog(je) houden op

  • Frenchsuperviser


3.


4.


5.


6.

  • Dutchvoorradig zijn, in stock hebben, op stock houden


7.

  • Dutchopwarmen, verwarmen, warm houden

  • Frenchchauffer, échauffer, réchauffer


8.

  • Dutchcontroleren, surveilleren, toezicht houden

  • Frenchcontrôler, surveiller, monitorer


9.

  • Dutchintomen, in bedwang houden

  • Frenchbrider, refréner


10.

  • Dutchvoorradig zijn, in stock hebben, op stock houden


11.

  • Dutchstoppen, onderbreken, stil houden


12.

  • Dutchvoorradig zijn, in stock hebben, op stock houden


13.


14.

  • Dutchondersteunen, staande houden

  • Frenchsoutenir


15.

  • Dutchga weg!, dat meen je niet!, nooit!

  • Dutchcheckophouden, checkmond houden, checkbek dicht, checkklep dicht, checkhou je muil


16.

  • Dutchoverwinteren, een winterslaap houden

  • Frenchhiberner


17.

  • Dutchzich houden aan, trouw blijven aan

  • Frenchtenir


18.

  • Dutchcheckbetogen, checkeen betoog houden , checkeen rede(voering) houden


19.

  • Dutchhouden van, graag hebben, lusten, graag lusten, leuk vinden

  • Frenchaimer, plairebien aimer


20.

  • Dutchcheckbetogen, checkeen betoog houden , checkeen rede(voering) houden


21.

  • Dutchdrijvend houden, vlottend houden


  • Dutchstutten, hoog houden


22.

  • Dutchbeknotten, kort houden, kortwieken, beperken

  • Frenchrestreindre


23.

  • Dutchcontroleren, toezicht houden, volgen

  • Frenchsurveillance


24.


25.

  • Dutchinlichten, "keep someone apprised" = iemand op de hoogte houden


26.

  • Dutchin de gaten houden

  • Frenchguetter, épier, avoir à l’œil, ne pas quitter des yeux


27.





English translator: Dutch French houden  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare