passer Norwegian - Dutch
1.
-
Dutchafschuimen
-
Norwegianfinkjemme
2.
-
Dutchovergaan
-
Dutchvoorbijgaan
-
Dutchvoorbijgaan
3.
4.
-
Dutchzich zich plaatsvinden, voorkomen,
-
Norwegianinntreffe
5.
-
Dutchte binnen schieten
6.
7.
-
Norwegianvade
8.
-
Norwegianvade
9.
-
Dutchafschaffen
10.
-
Dutchtijd verdrijven
11.
-
Dutchzift
12.
13.
-
Norwegianbruke
-
Dutchcheckuitgeven, checkdoorbrengen
-
Norwegiancheckbruke, checktilbringe (only time)
14.
-
Dutchoverlopen, deserteren
15.
-
Dutchin een versnelling komen, schakelen
16.
-
Dutchdoorgeven, doorvertellen
17.
-
Dutchde pijp aan Maarten geven, het loodje leggen
-
Norwegianlegge inn årene gloss
18.
-
Dutchvoordringen
19.
20.
-
Dutchin de boeien slaan, handboeien omdoen, boeien
21.
-
Dutchmushuismus
-
Dutchcheckmus
-
Norwegiancheckspurv, checkgråspurv
22.
-
Dutchin een versnelling komen, schakelen
23.
-
Dutchbelonen, verlenen, afstaan
-
Norwegiansvikte, gi etter
24.
-
Norwegianskride hen til de evige jaktmarker
25.
-
Dutchstofzuigen
26.
27.
-
Dutchopzij!, aan de kant!
28.
29.
-
Dutchstofzuigen
-
Dutchstofzuigen
-
Norwegianchecklage vakuu
30.
-
Dutchdoorgeven
31.
-
Dutchomzeilen
32.
-
Dutchlaten voorbijgaan, passen
33.
-
Dutchgebeuren, tot stand komen,
English translator: Norwegian Dutch passer Eesti sõnaraamat Español Traductor Svenska Översättare