passer Latin - Dutch

1.


2.


3.


4.

  • Dutchvoorbijganger, passant


5.

  • Dutchzich zich plaatsvinden, voorkomen,

  • Latinevenio, supervenio


6.


7.


8.


9.


10.


11.


12.

  • Dutchcheckuitgeven, checkdoorbrengen


13.


14.

  • Dutchin een versnelling komen, schakelen


15.

  • Dutchdoorgeven, doorvertellen


16.

  • Dutchde pijp aan Maarten geven, het loodje leggen


17.


18.

  • Dutchin de boeien slaan, handboeien omdoen, boeien


19.


20.

  • Dutchin een versnelling komen, schakelen


21.

  • Dutchbelonen, verlenen, afstaan

  • Latincēdō


22.


23.


24.

  • Latinagea


  • Dutchopzij!, aan de kant!


25.


26.


27.


28.

  • Dutchlaten voorbijgaan, passen


29.

  • Dutchgebeuren, tot stand komen,





English translator: Latin Dutch passer  Eesti sõnaraamat   Español Traductor   Svenska Översättare